Feature

Architect en Toekomst

Donderdag 6 februari organiseerde Cheops, studievereniging van de faculteit bouwkunde TU/eindhoven, haar jaarlijks symposium, met ditmaal als thema: ‘Architect en Toekomst’. Tegen de achtergrond van het architectuuronderwijs werden twee vragen geformuleerd: wat is de architect van de toekomst, en wat is de toekomst van de architect?

Deze vragen zijn al lange tijd actueel en zullen dat ook zeker blijven, want – zoals ook op dit symposium duidelijk werd – de professie komt steeds meer onder druk te staan. Van alle kanten wordt de huidige positie van de architect binnen het bouwproces kritisch doorgelicht en zelf kampt hij of zij dagelijks met het schizofrene karakter van ofwel de probleemoplossende ingenieur ofwel de maatschappijkritische kunstenaar.

Duidelijk is dat architecten zich in steeds grotere mate moeten aanpassen aan de opgave, de (stedelijke) context en de gewenste identiteit, en zich dus steeds meer moeten vereenzelvigen met de opdrachtgever en het bouwteam. Hoe zij dat moeten doen, werd door de sprekers vanuit de achtergrond van hun persoonlijke vakdiscipline uiteengezet.

Adriaan Beukers, werkzaam aan de faculteit Aerospace Engineering in Delft, bracht een praktische en op innovatieve ontwerpmethoden gerichte lezing. Zijn standpunt is duidelijk: als architecten niet alleen bij de conceptuele maar ook bij de technische kanten van het ontwerpproces betrokken willen blijven, zullen ze in de toekomst steeds vaker vanuit de techniek en het materiaal moeten ontwerpen. Brede vakkennis is daarbij onontbeerlijk.

Enkele andere sprekers (voornamelijk die uit de ‘adviserende’ bouwpraktijk) schrijven deze technische en interdisciplinaire kennis eveneens hoog in het vaandel. Hoewel de architect al tijden niet meer de rol van all-round bouwheer vervult, blijft ook in de Nederlandse bouwpraktijk – die versplinterd is in talloze specialisaties – de behoefte bestaan aan een sterk coördinerende vakman. Bouwfysisch adviseur Renz van Luxemburg noemde de architect zelfs ’the man of the match’, de Johan Cruijff van het bouwproces. Snel toenemende kennis van materiaal en techniek levert gebouwen op die complexer zijn dan ooit. Van de architect wordt daarom verwacht dat hij met een helder concept komt, waarbij een overall-inzicht gegarandeerd wordt.

Een architect moet daartoe wel opgeleid zijn en dat is, zo blijkt, lang niet altijd het geval. Het onderwijs is deels verantwoordelijk voor de verregaande specialisatie binnen de discipline, en hierdoor indirect voor de moeilijkheden waar toekomstige architecten in de praktijk tegenaan lopen. De faculteit bouwkunde in Eindhoven heeft niet minder dan acht afstudeerrichtingen, elk waarbinnen ook nog eens gekozen kan worden voor een verdere specialisatie. Coreferent Jan Westra, zelf docent architectuur aan de TU/e, ziet deze vorm van verzuiling niet als een probleem, mits onderlinge samenwerking en kennisuitwisseling uiteindelijk zorgen voor een solide bagage.

Het is opmerkelijk dat architecten zelf de hen toegediende hoofdrol niet naar waarde weten te schatten, althans zo meende Pero Puljiz, partner in de Architecten Cie. Deze uit Kroatië afkomstige architect ziet de verregaande opsplitsing naar zelfstandig werkende specialisaties als oorzaak voor het wankelende bestaansrecht van ons beroep. De (conceptuele) architect is nu zélf afhankelijk van externe professionals en heeft ‘zijn geloofwaardigheid als vakbekwaam ontwerper daarmee vergokt’. Het gevolg is dat de architect niet meer dan een zoveelste adviseur voor zijn opdrachtgever wordt.

Vanuit de hoek van de architectuurkritiek – met een uitmuntende lezing van Janny Rodermond – werd dan ook gepleit voor een hernieuwde betrokkenheid. Architecten moeten zich niet langer spiegelen aan de ‘sterarchitecten’ die het afgelopen decennium hun (globaliserende) handtekening hebben neergezet. Architectuur is in een periode van hoogconjunctuur een puur commercieel product geworden, onderworpen aan concurrentiestrijd tussen steden onderling en identiteitscrises van steden zelf (‘city branding’). Nu is het tijd om lang gemeden opdrachten aan te pakken en nieuwe architectuurterreinen te ontginnen, meer regionaliserend, waarbij een ander soort van betrokkenheid gewenst is. Rodermond gaf als voorbeeld voor deze nieuwe architectonische strategie de landschapsarchitect, die beter dan wie ook de landschappelijke context en culturele vertragingseffecten begrijpt. Pas als hij dergelijk inzicht – opnieuw – verworven heeft, staat de architect weer in een stevige onderhandelingspositie.