Recensie

en hoe nu verder…

Met ‘Reality Machines’ brengt het NAi hedendaagse Nederlandse architectuur, grafisch en industrieel ontwerp, fotografie en mode samen in één tentoonstelling.

In de anders zo hoge Grote Zaal van het Nederlands Architectuurinstituut (NAi) is een laag systeemplafond gehangen. Op de grond liggen 'onslijtbare' projecttapijttegels. Het geheel ademt de sfeer van een beurs, ingericht in zo'n kale evenementenhal. De producten die getoond worden hangen aan een rails in het systeemplafond. Een wit overhemd naast een tijdschrift, een foto van een gebouw naast een bankstel en een ontwerp voor een tuin naast een douchepijp. Langzaam glijden ze langs de rails door de zaal. Als je rustig naar een detail staat te kijken verdwijnt het gestaag uit je blikveld. Dit bewegen geeft een licht vervreemdend effect en steeds een andere opstelling van de objecten in de zaal.

De inrichting van de tentoonstelling door Maxwan, met een vette knipoog naar de clichés van de standbouw, past precies bij de ontwerphouding die uit alle aanwezige objecten spreekt. Het gewone, alledaagse, gestandaardiseerde wordt als uitgangspunt genomen en van een kleine, onverwachte en vaak ironische twist voorzien. Het witte overhemd van Niels Klavers & Astrid van Engelen vliegt ergens halverwege de borst uit de bocht, het teveel aan stof vormt met wat extra knopen een ingehouden draperie onder de kin. De gewelfde vorm van het dak van het woongebouw van NL Architects, wordt bepaald door de meest optimale bezonning van de woningen in een verder recht-toe-recht-aan blok.

In het boek dat bij de tentoonstelling verscheen staat een helder geschreven stuk van Pauline Terreehorst: 'Van kaal tot cool' luidt de titel. Hierin legt zij een onverwacht verband tussen de ontwerphouding van deze 'jonge' Nederlandse ontwerpers en het feit dat ze opgegroeid zijn met de VPRO, met televisieprogramma's als Van Kooten en De Bie en Jiskefet. 'De VPRO zelf (is) vanaf de jaren zeventig tot eind jaren negentig een ijkpunt geworden voor de manier waarop de alledaagse werkelijkheid kan worden bekeken: altijd ironisch, altijd relativerend, altijd gebruik makend van uitvergroting of juist miniaturisering van verschijnselen, waardoor steeds weer een vervreemdingseffect ontstaat.' Wim T. Schippers noemt Terreehorst niet, terwijl hij toch hét grote voorbeeld van die 'kale' omgang met het alledaagse is.

Terreehorst heeft een nuchtere kijk op de opkomst in de jaren negentig van deze ook internationaal zo succesvolle Nederlandse ontwerpers. Naast de invloed van de Nederlandse televisiecultuur, wijst ze op bekende aspecten als het gunstige subsidiebeleid en het voor iedereen toegankelijke kunstonderwijs. Ook dé Kunstacademie van Nederland, de Gerrit Rietveld Academie, is volgens haar van grote betekenis. Veel van de ontwerpers op de tentoonstelling hebben er hun onderwijs gevolgd. Leerlingen werden aangemoedigd om een kritische houding als uitgangspunt te nemen en vervolgens de hele wereld als hun materiaal te beschouwen.

De verbanden die het NAi legt zijn grootser, alomvattend maar daarom ook wat mystificerend. Aaron Betsky wijst in zijn inleiding op de alom aanwezige kunstmatigheid: 'Zelfs ons lichaam en onze geest zijn doorschoten met de chemicaliën en de stukjes glas en metaal die ons helpen lopen, zien en wijs worden uit die grootste kunstmatigheid die we voor onszelf hebben geconstrueerd'. Het is volgens hem de taak van architect, vormgever en kunstenaar om ons de weg te wijzen in die kunstmatige wereld. En met name de Nederlanders hebben met kunstmatigheid een lange traditie. Hij pleit daarbij voor het afzien van het nieuwe en vooral te kiezen voor 'hergebruik, herontdekking en heroverweging' van het bestaande. Kritische kunst of design moet zijn eigen 'toevallige, tijdelijke, kunstmatige en ad-hoc aard' tonen en moet 'werkelijk onwerkelijk zijn'.

Linda Vlassenrood (curator van de tentoonstelling) legt uit hoe het werk op de tentoonstelling geordend is aan de hand van vijf thema's, de reality machines, die voortkomen uit bovenstaand pleidooi van Betsky. De thema's zijn in het boek nog wel te volgen maar hebben in de tentoonstelling nauwelijks een functie. Bij dit soort 'thema' tentoonstellingen hebben samenstellers vaak de neiging om de bezoeker met hun eigen ordeningsprincipes lastig te vallen. Deze gedachtegangen zijn lang niet altijd nuttig tijdens het kijken naar en ervaren van het getoonde werk.

Auto, 1999, Juul Hondius

De tentoonstelling laat frisse en typerende voorbeelden zien van het typische Dutch design. Maar, bij het nauwkeurig bekijken van alle individuele objecten bekruipt je op een gegeven moment een gevoel van: tsja…, hoe lang kun je hier mee doorgaan. Het gevaar van de herhaling, de truc, ligt op de loer. Van kaal tot cool tot leeg en loos. 'Vanaf hier verder…' staat op bepaalde punten in de tentoonstelling op de wand te lezen. Steeds vaker klinkt in de kunstwereld de roep om engagement. Het moet weer over mensen gaan, over de wereld en wat daar allemaal gebeurt. Kunstenaars en ontwerpers moeten meer uit het raam kijken en niet alleen maar naar het beeldscherm of in de spiegel.

Zouden de tentoonstellingmakers met het opnemen van de foto's van Juul Hondius in de tentoonstelling die richting op willen wijzen, of is dit toeval? In zijn werk onderzoekt ook Hondius de relatie tussen realiteit en kunstmatigheid, maar het mist totaal de onschuld die al het andere aanwezige werk uitstraalt. De foto's laten beelden zien die de kijker associeert met vluchten, verloren zijn, zwerven. Niets meer hebben dan wat kleren aan je lijf en een paar spulletjes in een plastic zak. Juul Hondius gebruikt hetzelfde spel van herkenning en vervreemding, alleen blijft het daar niet bij. Hier grijpt het beeld je naar de keel in plaats van een glimlach op te roepen.