Recensie

Koen kan alles

Het nieuwste gebouw van Koen van Velsen staat in Eindhoven en heet Kennispoort. Harrie van Helmond bezocht tijdens de open dag dit opmerkelijke kantoorgebouw.

Tussen de kegels van Oldenburg en het nieuwe Bouwkundegebouw van Bert Dirrix, in een parkstrook die het TU-terrein scheidt van de stad, is het opvallend gedesignde kantoorgebouw verschenen. De TU, bang dat op deze prominente plek een gebouw zou komen dat de zichtlijn tussen stad en universiteit zou verzieken, besloot zelf het bouwinitiatief te nemen. Met slechts een programma voor de huisvesting van het college van bestuur zocht ze een bouwpartner. Het werd de Kamer van Koophandel met voldoende financiële middelen om eens flink uit te pakken.

De architecten op het TU-terrein krijgen te maken met het Masterplan van Wytze Patijn. Dit plan wijzigt de ordening en uitstraling van de TU-gebouwen drastisch. Het oorspronkelijke Masterplan van OD205 is een naar de Smithsons verwijzend concept waarbij alle gebouwen verbonden zijn met loopbruggen op niveau 1 en een zelfde functionalistische architectuuropvatting hebben. Deze onderlegger is na een stuurloze tussenperiode waar inferieure gebouwen tot stand kwamen, verlaten om te komen tot een centrale verkeersvrije strip waar de meeste gebouwen hun ingang moeten krijgen. Tegelijk is ook een architectonische ommezwaai gemaakt; na het  functionalisme zijn nu alle modes welkom. Het idee om de TU met een meer pluriforme architectuur en een ‘gezellige’ stedelijke strip meer bij de stad te trekken lijkt me ondanks alle inzet onhaalbaar: het blijft een monofunctionele onderwijsfabriek. Voorlopig is het geld nu op alhoewel er bijvoorbeeld nog een nieuwe centrale bibliotheek moet komen.

Koen van Velsen bedacht een park aan te leggen op de grasvlakte die het TU-terrein scheidt van de stad, midden in het park een gebouw te zetten, eromheen veel bomen te planten en het aloude Limbopad op te waarderen tot een slangvormige, soms zwevende constructie. Deze route is in tientallen jaren als olifantenpad door de studenten ingesleten op weg van station naar collegebanken. De ellipsvorm van het gebouw kwam volgens Van Velsen niet alleen voort uit de solitaire ligging in het park maar is ook strategisch bepaald om te voorkomen dat het ooit uitgebreid zou gaan worden ten koste van het groen. Ook om die reden is er een ondergrondse parkeergarage gemaakt, de eerste op het TU-terrein.

Het exterieur van het gebouw laat zich in principe gemakkelijk beschrijven. Het is een trommel met twee bouwlagen onder maaiveldniveau en acht erboven. Aan de stadszijde is de ellipsvorm grotendeels intact maar aan de TU-zijde is het grootste deel van het volume weggesneden ten behoeve van een immens terras.

De kwaliteit van de insnijdingen geeft een Japans aandoend raffinement aan het gebouw en heeft in zijn zorgvuldig gematerialiseerde verschijning bijna geen schaal meer. Het kan net zo goed een technisch voorwerp zijn. De architect heeft alle kansen aangegrepen om de huid van het gebouw te bewerken. De zilver geglazuurde bakstenen zijn met vele nuances en texturen in vlakken over de gevels en tegen de onderzijde van overstekken gedrapeerd en verdubbelen het spel van de ingesneden vormen. De speciaal voor dit project ontwikkelde baksteen die in een stapelverband is toegepast, geeft dit materiaal een heel nieuwe connotatie mee: tegelijk zwaar en licht, historie en toekomst, traditioneel en industrieel. Het doet ook denken aan een van de architectonische toppers in Nederland: de Eindhovense Bijenkorf van Gio Ponti met een gevelbekleding van speciaal gebakken facet groene tegels die bij elk weer anders glinsteren.

De manieren van gevelopeningen vullen – vlak, opliggend of diep teruggelegd, maar altijd zonder kozijnen – en het wegontwerpen van de entree vergroten de abstractie. Het is heel jammer dat Van Velsen niet de kans heeft gekregen ook de kantoren in te richten. De interieurarchitect die de niet openbare delen van het gebouw mocht maken heeft bijvoorbeeld een verkeerd lichtarmatuur gekozen. Het ritme van de ponskaartramen met de incidenteel zeer grote beglaasde gaten wordt ’s avonds gebruuskeerd door de achteloze lichtvlekken van de armaturen.

Waar het naastgelegen gebouw van Bert Dirrix de abstractie met zeer grootschalige bijna brute middelen heeft ingezet (ander budget, andere opvatting), heeft Van Velsen geen millimeter van het exterieur ongemoeid gelaten om het gewenste effect te bereiken. Op alle schaalniveau is er wat te beleven, van dichtbij is het een heel ander gebouw dan vanaf de weg en aan alle zijden zie je nieuwe volumewerkingen.

(klikvergroting)

Voortkomend uit Van Velsens hekel aan standaardkantoren, en vanuit de omstandigheid dat de opdrachtgever ook de gebruiker is, zijn er vele vides gemaakt die de vloeren met elkaar verbinden en zorgen voor een mooie (kunst)lichtval. De plattegronden van het gebouw zijn vanwege de ellipsvorm en de insnijdingen het resultaat van het architectonische spel: de kantoorfunctie moet er zijn draai zien te vinden.

Binnen wordt de zilveren buitenbekleding in de openbare gebouwdelen beantwoord met een explosie van irokohouten betimmeringen van vloeren, wanden, trappen, kolommen en plafonds. Naast het gebruikelijke vele rvs, glas en felle kleurtoepassingen, is deze alom tegenwoordige houtbekleding een sterke verwijzing naar Loos: het interieur als de voering van een handschoen. De liniering waarin deze houtsoort is toegepast maakt het zeer aanwezig. Van Velsen heeft van de niet modieuze schrootjes een symfonie van latten, ribben, stijlen, regels en planken gemaakt. Jammer genoeg is de afwerking van het hout, ook vanwege de brandwerende behandeling soms erg grof, maar de detaillering is weer perfect. In combinatie met de andere interieurmaterialen, met name de felle kleuren, ontstaat er een collage die de eenduidigheid van het door hout gedomineerde interieur opheft. De pregnante kleuraccenten lijken te zijn ingezet om een te overweldigende sfeer in dit aan de handel gewijde gebouw te vermijden, een hedendaagse versie van eerbiedwaardig gelambriseerde wachtkamers in geboend eiken en perfect gedetailleerd. Daarnaast zijn er accenten als gebogen bovendorpels van deurkozijnen in gebogen wanden, houten trapleuningen uit één stuk geïntegreerd in houten wanden en prefab betonnen trapconstructies met ingelegde houten treden.

De neutrale en rustige architectuur van de eerste generatie universiteitsgebouwen heeft in dit laatste gebouw zijn meest extreme tegenhanger gevonden.

Waar bij het cascadegebouw van Uytenhaak het barokke exterieur binnen doodbloedt in een standaard interieur,

waar de aanbouw en verbouw van het hoofdgebouw door Patijn geen contrapunt opleverde noch geïnspireerd was op het krachtige gebouw,

waar Martien Jansen (toen nog OD205) nog het meest in de sfeer bleef van het functionalisme met zijn Scheikundegebouw,

waar Margriet Eugelink (Van Aken Architektuur) een degelijk maar toch voorspelbaar modernistisch gebouw maakte voor TNO,

waar Erik Knippers (Wouda architecten) een mooi en eenvoudig, bijna aaibaar Cyclotrongebouw maakte,

waar Bert Staal (Staal Christensen) het massieve auditorium na een grote brand opvrolijkte,

waar Arie van Rangelrooy (En En architecten) een aards zwart bakstenen volume op poten maakte voor het Twinning gebouw (met zeer opvallende glasscreening),

waar Bert Dirrix het voormalige Scheikundegebouw afpelde en met nauwelijks meer dan groen gescreend glas een poëtische werkplaats zonder details maakte.

Daar heeft Koen van Velsen kwaliteiten van alle recente gebouwen in zich verenigd; abstractie en gezelligheid, zilver en kleur, grote en kleine schaal, nadrukkelijk ingepast in de omgeving, serieus en vrolijk, eenduidig en vol verwijzingen.

Koen kan alles.

Van mij had het ook wat minder mogen zijn, eenduidiger, rustiger, maar dat is kinnesinne: Eindhoven mag hier heel trots op zijn.