De naoorlogse woonwijken in Nederland hebben het zwaar te verduren. Stedelijke vernieuwing, isv, transformatie of hoe het ook heet, slaat gaten, bouwt torens, herweeft, breidt in en sloopt. Met welk doel en met welke gevolgen?
Natuurlijk, er zijn dramatische probleemwijken in tragische neerwaartse spiralen, en lekkende hokjeswoningen tussen troosteloos en vervuild openbaar groen. Maar vaak is helemaal niet zo duidelijk waarom en wat er nou precies moet worden aangepakt: een paar Marokkaantjes in Amsterdam, Antillianen in Dordrecht, verloedering in de Bijlmer, leegstand in Delfzijl, wat eenzijdige bevolkingssamenstelling hier en wat verouderde woningvoorraad daar, en hup daar komen de toverwoorden upgrading en differentiatie uit de hoge hoed. Dat, bijvoorbeeld, het Amsterdamse Buitenveldert ook een eenzijdige bevolkingssamenstelling en veel verouderde, te kleine woningen heeft, en een achterhaalde openbare ruimte, lijkt minder relevant, en dat zelfs (nou ja, zelfs?) in de Amsterdamse tuinsteden veel mensen best toch heel tevreden zijn over hun woning en woonomgeving – zij het wat minder over hun buren – al helemaal niet. Om nog maar te zwijgen over de lange wachtlijsten voor, zelfs te kleine naoorlogse, sociale huurwoningen in de meeste grote steden.
Nee, we hebben een probleem, dus dat moet worden opgelost. En sloop/nieuwbouw is nou eenmaal lekker drastisch, makkelijk en – in ieder geval tot voor kort – voordelig. Waar al die probleemjongeren, asocialen, werklozen en andere echte of vermeende probleemgevallen vervolgens blijven weet niemand, maar wat je niet meer ziet telt blijkbaar niet, en een verplaatst probleem is niet ons probleem.
Intussen spoelen we zo met het badwater heel wat kinderen weg: tussen saaie wijken vol blokkendozen uit de catalogus zitten namelijk ook architectonische en stedenbouwkundige juweeltjes, en tussen de blitse nieuwbouw ook veel goedkope treurigheid die zonder woningnood nooit bewoond was geraakt. En die oude ruime, groene, zorgvuldig aangelegde openbare ruimte van de meeste stadsuitbreidingen uit de naoorlogse jaren krijgen we sowieso nooit meer terug.
Een mooi en helaas typisch voorbeeld van hoe de vernieuwing kan verlopen, is Pendrecht, in Rotterdam-Zuid. Vriend en vijand zijn het erover eens dat deze door Lotte Stam-Beese opgezette wijk tot de toppers van de Nederlandse naoorlogse stedenbouw behoort. Een ambitieus sociaal programma, gecombineerd met een radikaal modernistisch stedenbouwkundige aanpak heeft geleid tot een prachtig blokkenplan van repeterende stempels. Schitterend op de plattegrond en door de variatie in grootte en vorm van de onderdelen, binnen de stempels ook levendig en gevarieerd om doorheen te lopen. Het riante groen, vaak van gevel tot gevel en zo min mogelijk onderbroken door bestrating, is een genot om naar te kijken en in te spelen – maar een hel voor bezuinigende plantsoenendiensten, en op auto’s is helaas niet gerekend. Problematisch is inmiddels ook dat bijna al het groen openbaar is, zodat hangjongeren en andere bedreigende types vrij spel hebben, en zelfs benedenwoners soms geen eigen tuin hebben.
Dat is natuurlijk niet helemaal van deze tijd, en ook de woningen zijn te klein en verouderd, volgens de bezittende corporatie. Dus wordt er nu aan de wijk gesleuteld. Het centrumgebied, dat ook niet meer voldeed, wordt verdicht met grote volumes, en een flink aantal stempels wordt vernieuwd, met aandacht voor het bestaande weefsel.
De avond die ‘De Unie’ donderdag 20 februari aan Pendrecht wijdde, liet prachtig zien wat er zelfs in zo’n bijzonder gebied vervolgens allemaal mis kan gaan, ook als iedereen zijn best doet. Want dat dat zo is, hoeft niet betwijfeld te worden: de diverse betrokkenen hielden ieder een enthousiast, doordacht en ogenschijnlijk overtuigend pleidooi over hun eigen bijdrage.
Kim Zweerink van het Rotterdamse bureau Monumenten gaf een grondige historische analyse van de wijk, en wist goed te verwoorden wat de essentiele te behouden kenmerken zouden moeten zijn. Maar hoe die nou in de praktijk bij de vernieuwing gebruikt moesten worden, kon zij niet duidelijk maken. Hoe behoud je het essentiele, als dat strijdig is met moderne sociale- en huisvestigingswensen? Welke concessies vind je als monumentenzorger aanvaardbaar, en welke niet?
Joke Klumper van de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting van de gemeente Rotterdam zat met het omgekeerde probleem: ambitieuze wensen binnen een sterk en taai bestaand weefsel. Oplossingen als het omwisselen van straatruimte en groen zijn creatief, maar verwoestend, en meer blik betekent sowieso minder groen. En waarom zo moeilijk doen, als de bebouwing ook in veel nieuwe stempels op dezelfde plaats blijft?
Onaangepast aanpassen leek het devies van architect Daan ter Avest van de nieuwe Humanitasflat middenin Pendrecht. Een prachtig object, letterlijk op een presenteerblaadje, maar als een vliegende schotel in zijn omgeving neergeplant. Tekenend is de keuze voor feloranje baksteen, omdat de rest van de wijk al zou grauw en beige was. Prachtig misschien, maar door het bestaande te negeren help je het niet, en met stedenbouwkundige monumentenzorg heeft dit al helemaal niets te maken.
Datzelfde geldt voor de nieuwbouw van Margreet Duinker, die misschien wel de spannendste stukjes Pendrecht, met ogenschijnlijk aantrekkelijke lage bebouwing in halve hoven (met dank aan Raymond Unwin), vervangt door strakke Vinex-rijtjes aan een vierkant groenveldje, en blijkbaar niet ziet dat dit een pijnlijke stedenbouwkundige vergroving is. Maar dat verbaast niet, gezien de liefdeloze en lompe stedenbouwkundige analyse waarmee ze haar oplossing onderbouwt. Je zou bijna terugverlangen naar het verplichte geluk dat Lotte Stam-Beese de bewoners van Pendrecht oplegde.
Zoals te verwachten na zulke bijdragen schoot de discussie alle kanten op. Aan de ene kant werd opgemerkt dat al dat praten over vorm wel leuk is, maar de sociale problemen niet oplost. En wat heb je aan monumentenzorg, als het een onleefbare wijk oplevert? Aan de andere kant fans van het bestaande die zich afvroegen of al die vernieuwing wel nodig was. Waarom niet gewoon netjes en voor weinig geld opknappen? Daartussendoor de regiomanager van de betrokken corporatie die er op bleef hameren dat de huizen in Pendrecht niet aan de huidige vraag voldoen, maar ook best nog wat portieketageflats wil laten staan – en intussen begonnen is met het slopen van laagbouw, maar dat zei hij er niet bij. Tussendoor een paar verfrissende vragen en opmerkingen, die niet altijd even goed werden opgepakt.
Waarom modderen we zo aan en verpesten we alle naoorlogse wijken een beetje en juist daarom heel erg? Is het niet beter radikale keuzes te maken en te kiezen voor het mooi conserveren van een paar wijken en de rest radikaal updaten? Is sloop/nieuwbouw wel de juiste oplossing voor een probleem dat toch vooral sociaal lijkt te zijn? Of is een sociale oplossing gewoon niet haalbaar in deze tijd?
Bij dit alles bleven de toch in behoorlijke hoeveelheden aanwezige bewoners zwijgen. Naar verluidt mede omdat ze zelden zo’n direct kijkje in de keuken van de deskundologen hadden gekregen, maar misschien ook omdat zij net zo min oplossingen hadden als al die sprekers. Want valt er nog te zeggen, als vroeger alles beter was, maar we niet terug kunnen en willen naar toen, terwijl de verbetering van nu een sprong in het diepe lijkt, van iedereen, voor iedereen?