Feature

Architectuur met een smaak

Afgelopen maandag hield Erick van Egeraat (EEA) een lezing over landschap en architectuur in Theater Het Oude Raadhuis in Hoofddorp. Het Podium voor Architectuur Haarlemmermeer was organisator van de lezing die naast architecten ook een aantal niet-architecten aantrok. Reden genoeg dus voor Erick van Egeraat om op een gedeeltelijk populistische maar niet minder flamboyante manier te spreken over zijn opvatting over architectuur en landschap als een ‘Big impact on a small scale’.

Architectuur met een smaak

Het eerste deel van de lezing ging over wat architectuur ‘goed’ zou maken. Volgens Van Egeraat zijn het juist de overbodige accessoires en decorelementen die architectuur een bijzondere ‘smaak’ geven en die daardoor ook door de eeuwen heen bewaard blijven. Op het eerste gezicht nutteloze dingen dus, die in de functionalistische Nederlandse realiteit slecht in de smaak vallen. Zijn eigen Nederlandse achtergrond weet van Egeraat in deze samenhang ook goed met een kosmopolitisch savoir-vivre te verbinden. Barokke referenties waaronder Dresden verbeelden overduidelijk zijn these van emotionalisatie en ‘mooie werkelijkheid is nutteloos’ tegenover rationele ‘ziekenhuisarchitectuur’. Bijzondere conceptuele diepgang is daarbij niet nodig, want: ‘vandaag moet het goed smaken, morgen zal het nooit meer lukken’. Een verfrissend eerlijke en eenvoudige omgang met architectuur in tijden van gladde zelf-referentiële sociologische concepten. De parallel die hij met de modewereld trekt is minder gelukkig gekozen. Het jurkje van het afgelopen seizoen is ouder dan de krant van gisteren en van Egeraat tracht zijn gebouwen voor de eeuwigheid neer te zetten.

Dutch Mountains versus Poldermodel

Naast het bij het thema ‘landschap en architectuur’ te verwachten project van de bibliotheek van de TU Delft uit zijn Mecanoo tijd, toont van Egeraat nog twee minder bekende ontwerpen. In Nagykovacsi, een plaats in de buurt van Boedapest, hebben EEA 40 woningen als een soort van ’twee onder één heuvel’ gerealiseerd. De woningen met twee lagen zijn half ingegraven in de heuvels van de omgeving en het gras loopt vanzelfsprekend over het halve gebouw heen dat op deze manier met het landschap versmelt. De zichtbare buitenmuren zijn met natuursteen uit de streek bekleed en harmoniëren goed met de natuurlijke omgeving. Dat deze opzet ook een trucje was om op meer dan 25 procent van de toegelaten oppervlakte te bouwen, hoefde van Egeraat er misschien niet bij te vertellen.

Dit soort projecten zijn in de polder van Haarlemmermeer moeilijk voor elkaar te krijgen. De prijsvraagbijdrage van EEA voor de Vinex-locatie Toolenburg-Zuid is op een andere manier van het landschap (of meer van het einde van het landschap: de horizon) afgeleid. Een enorme tot 20 verdiepingen hoge Ayers-Rock-achtige rots in de polder behoud het uitzicht tot de horizon en geeft nieuwe uitzichten voor de 1000 woningen.

Van Egeraat bekritiseert terecht de lage dichtheid van de standaard Vinex-wijken met tuintje voor en achter en concludeert dat historisch gegroeide steden zoals Naarden en Haarlem meer die ‘smaak’ hebben die men in een stad waardeert. Het compacte bouwen, toen een fortificatorische eis voor veilig wonen, stelt hij tegenover het geplande grid van Los Angeles dat onder andere omstandigheden is ontstaan. Dat het juist de geschiedenis is waaraan een plek als Haarlem zijn identiteit ontleent en niet alleen de dichtheid en het uiterlijk kwam niet ter sprake. Het Dutch-Mountains ontwerp is minder als een realistische prijsvraagbijdrage te beschouwen en meer als een programmatische stapeling van verschillende woningen voor bewoners met verschillende levensstijlen. Inclusief landschap voor iedereen.

Een gedeelte van het locale publiek had iets minder waardering voor het radicale voorstel dan van Egeraat in zijn enthousiaste verhaal graag wilde overbrengen. In de aansluitende discussie over de pro’s en contra’s van gedifferentieerde architectuur met ‘smaak’ maakte van Egeraat duidelijk dat het veel moeite (en geld) kost een uniforme herhaling door geïndividualiseerde architectuur te vervangen, maar dat het wel mogelijk én nodig is. Hij greep hierbij natuurlijk ook de kans om even te laten vallen dat bijvoorbeeld bij een project van EEA in Moskou, de mensen veel opener tegenover deze ideeën staan dan in Nederland.

Hoewel de lezing tot op zekere hoogte zichtbaar samengesteld leek uit fragmenten van eerdere uitingen was het toch een geslaagde manifestatie over architectuur en, last but not least, over het imago van de architect.