Feature

De esthetiek van veiligheid

In de Vleeshal in Middelburg is nog tot 23 maart de tentoonstelling ‘Safe Haven… or the aesthetic of safety’ te zien. Het is een kleine tentoonstelling, of eigenlijk zou je het net zo goed een middelgrote installatie kunnen noemen, over de esthetiek van veiligheid. Samensteller Guus Beumer wil die esthetiek zichtbaar maken om het verlangen naar veiligheid niet alleen vanuit een politiek perspectief te bezien.

De installatie/tentoonstelling bestaat uit twee dwars in de ruimte opgestelde wanden; de eerste bekleed met groene stof, de tweede wit betegeld. In de eerste wand is in een open nis een negentiende-eeuws zitje neergezet, in de tweede wand één uit de twintigste eeuw. Negentiende-eeuws interieur betekent veel stofnesten: bekleding met borduursels, krullende details aan het meubilair en velours als behang. Twintigste-eeuws betekent gladde oppervlakken van chroom, tegelwerk en glas, meubels worden ontdaan van tierlantijntjes, weg met de onhygiënische overdaad aan kleden en krullen.

Na deze twee wanden te hebben gepasseerd staat de bezoeker van de tentoonstelling/installatie voor een gordijn van bouwplastic. Eenmaal dit gordijn opzij geschoven bevindt men zich in een totaal glazen ruimte. Het is een U-vormig paviljoen met aan de twee uiteinden van de 'U' een deur die toegang geeft tot de zogenaamde (het gehele paviljoen bevindt zich immers binnen) buitenruimte. Hier staan een fietsenhek en een lantarenpaal, blijkbaar om duidelijk te maken dat het om een 'echte' buitenruimte gaat. Binnen en buitenruimte zijn verder nauwelijks van elkaar te onderscheiden en vermengen zich met elkaar.

De tentoonstelling is goed ontworpen en uitgevoerd maar het resultaat is toch wat mager. Het is nogal illustratief, een plaatje bij een praatje. Met een paar eenvoudige middelen wordt het verschil tussen een interieur uit de negentiende eeuw en een uit de twintigste eeuw neergezet. En daarnaast is een paviljoen gebouwd dat bestaat uit de cliché-elementen waarmee men tegenwoordig veiligheid garandeert: onbreekbaarheid, zichtbaarheid en hygiëne. Het paviljoen is bijvoorbeeld gemaakt van zeer dik glas en gemeubileerd met onder anderen een roestvrijstalen toilet en een doorzichtig plastic stoel. Het geheel wordt verlicht met van het blauwe licht dat wordt gebruikt in openbare toiletten tegen het spuiten, bloedvaten worden er onzichtbaar in. Een superveilig gebouwtje dus maar het resultaat is erg unheimisch. Het is kennelijk de bedoeling duidelijk te maken dat 'materiele' veiligheid niet garant staat voor een behaaglijk en prettig gevoel.

Bij de tentoonstelling wordt een boekje geleverd dat als gids dienst doet. Het staat vol met citaten van onder anderen Mark Wigley, Walter Benjamin, René Boomkens en Dostojewski. Dat is dan het praatje bij het plaatje: een op zich zeer interessante selectie teksten die de bezoeker tot zich kan nemen. Maar waar is de interpretatie, wat waren de overwegingen bij het selecteren van de citaten?

Het geheel komt wat makkelijk over, bovenal mooi vormgegeven maar weinig overlatend aan de verbeelding. Wat is de esthetiek van de veiligheid? Gladde oppervlakken, doorzichtige materialen, onbreekbaarheid met een kille uitstraling die mensen bepaald niet op hun gemak stelt. Of is het dat wat mensen over het algemeen als prettig ervaren: warme kleuren, zachte materialen, een beeldtaal die aan de beschutte wereld van vroeger herinnert of aan de maagdelijkheid van ongerepte natuur.

In het VPRO-programma RAM van dinsdag 25 februari pleitte Lidewij Edelkoort (aangekondigd als trendgoeroe) voor een vormgeving die onveiligheid verbeeldt. In plaats van een supergepolijste omgeving te ontwerpen zou men juist het gevaar moeten laten zien, en de gebroken stoeptegel laten zitten. Is dat ook de boodschap van Safe Haven? Dat gevaar erbij hoort en dat een totaal steriele en shock proof omgeving ook een omgeving is waar het leven uit weggelopen lijkt?