Recensie

Onbegrijpelijk: stedenbouw

Over dikke boeken, kwaliteit en kwantiteit, een verkeerd soort duurzaamheid, ontwerpen en onderzoeken, de altijd legitieme vraag ‘Wat bedoeld te schrijver?’, het spanningsveld tussen kennis en kunst, de kloof tussen denken en doen, en hoe Allard Jolles uiteindelijk toch nog gelukkig werd.

De laatste tijd kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat de architectuurboekenmarkt zo langzamerhand aan het verzadigen is. Tegelijkertijd is de hoeveelheid boeken die er echt toe doet op de vingers van één hand te tellen. Kwantiteit en kwaliteit staan weer eens haaks op elkaar. De Delftse Faculteit der Bouwkunde doet vrolijk mee aan de boekenberg. Zo verscheen onlangs het langverwachte proefschrift van Bernard Leupen, en verscheen eind vorig jaar het standaardwerk ‘Ways to study and research: urban, architectural and technical design‘ waarin de studie bouwkunde in de volle breedte aan bod komt. Maar in dat nuttige boek ontbreekt een bijdrage van het Werkverband Landschapsarchitectuur. Toeval of niet, die hebben nu zelf ook weer een dik boek gemaakt. De titel, Architectural Design and Composition, lijkt te duiden op eenzelfde poging bouwkunde in de volle breedte te benaderen. Maar het boek is geen tegenhanger geworden van ‘Ways to study…’. Logisch, het boek maakt voor een groot deel gebruik van dezelfde auteurs en er staan vergelijkbare verhalen in. Een van de laatste hoofdstukken is zelfs een soort samenvatting van Bernard Leupens proefschrift, geschreven door Leupen zelf, en geïllustreerd met dezelfde plaatjes. Geen slechte tekst, maar het steeds weer recyclen van eigen werk is een verkeerd soort duurzaamheid.

Moeilijk

De grondgedachte van dit boek is ‘ontwerpen is onderzoeken’, en de auteurs behandelen verscheidene architectonische compositiesystemen. Uit het persbericht blijkt dat volgens de auteurs experimenteel ontwerpen ‘een continue bewerking [veronderstelt] van een reeks experimentele composities totdat er uiteindelijk een nieuwe uitgebalanceerde samenstelling is gevonden. Deze procedure wordt in het boek niet alleen als een puur technische prestatie op basis van wetenschappelijke kennis (knowledge) opgevat maar ook als een kunstzinnige samenvoeging van elementen tot een denkbaar geheel (art).’

Moeilijk te volgen deze tekst, het gaat over het samengaan van kennis en kunst, zoiets, maar het is nog altijd klare taal vergeleken bij de inleiding in het boek van de Italiaanse architectuurtheoreticus Aldo Aymonino. Het weergeven van de portee van die tekst in eigen woorden is onmogelijk. Het beantwoorden van de altijd legitieme vraag: ‘Wat bedoelt de schrijver?’, is eveneens onbegonnen werk. Het lijkt wel alsof het verzamelde werk van Leen van Duin en Kees Vollemans (om het toch vooral Delfts te houden) uit hun deconstructivistisch-poststalinistische periode in één artikel is samengeperst. Aymonino schrijft over ‘de samenhang tussen denken en doen in het internationale architectuurdebat’. Eerst denken, dan doen, zou ik zeggen, en denken hoort bij het debat en doen hoort bij de bouwactiviteiten. Dat had een kort, helder artikel kunnen zijn.

Kloof

Niet dus. Aldo Aymonino stelt onder andere dat échte moderne architectuur bestaat uit infrastructuur en dat het modernisme ons heeft opgezadeld met veel te grote stedelijke gebieden. De wereld wordt één suburb. Ja, veel nieuws heeft hij niet te melden en probeert dat te maskeren met mistig taalgebruik. Als, zo besluit Aymonino zijn tekst, als architectonisch onderzoek een manier kan vinden om de aandacht te richten op de impact van non-volumetrische architectuur (?) op de kwaliteit van onze omgeving, dan kunnen we misschien alle grote gebieden redden die nu getuigen van het falen van het modernisme. Heb ik daar dat artikel voor gelezen? En toch staat er in het begin één klein zinnetje dat de kern raakt van het spanningsveld tussen kennis en kunst. In de ideale stad, zoals die ons sinds de renaissance wordt voorgeschoteld, wonen geen mensen en is de natuur altijd afwezig, schrijft Aymonino. Het is namelijk geen echte stad, maar een beloofde stad. Daar kan ik me helemaal in vinden. De ideale stad is niet hetzelfde als de ideale samenleving. Als de stad een stenen kunstwerk is geworden, kun je er ook niet meer in leven. Je kan er alleen maar naar kijken. De ideale stad is een utopie, en utopieën behoren niet tot de wereld van stedenbouw in de praktijk. Waarom? Stedenbouw (en architectuur!) bedrijven zonder de mens voor ogen te hebben is misdadig, en stedenbouw die niet onlosmakelijk verbonden is met de maatschappij is volkomen inhoudsloos. En juist dàt valt modernisten niet te verwijten, wat Aymonino ook beweert. Zij zochten niet naar een de ideale stad, maar zochten op hun manier naar een vorm voor de ideale samenleving. Zo bewijst Aymonino het tegenovergestelde van wat hij had willen bewijzen. Hij trapt in zijn eigen val, omdat hij zich niet heeft kunnen losmaken van de door hem gehate modernistische vormentaal. De kloof tussen denken en doen, en tussen kennis en kunst, is in de tekst van Aymonino onbedoeld groter dan ooit.

En ik voel me daar erg prettig bij.