Feature

Twee vormen van onderzoek

In de reeks Re-connecting The Real gaven John Palmesino en Bjarne Mastenbroek een lezing op de Amsterdamse academie. Ondanks – of misschien dankzij – enig misverstand over de positie van de gastdocenten, was het na afloop wel duidelijk dat er twee vormen van architectonisch onderzoek zijn: de vrije en de toegepaste soort.

Het leek of de Academie van Bouwkunst in Amsterdam geen idee had wie ze in huis haalde met John Palmesino. In tegenstelling tot de aankondiging op de poster is Palmesino ten eerste geen directeur R&D bij Herzog & De Meuron (duister bleef ook of zo’n afdeling überhaupt bestaat) en ten tweede ging zijn lezing niet over ‘architectural research’, maar over onderzoek naar stedelijkheid.

Palmesino, Italiaan, geboren in Zwitserland, verdeelt zijn tijd over Milaan en Basel. Hij is onderzoeker bij Multiplicity, een onafhankelijke ‘research agency’, waar ook Stefano Boeri aan verbonden is en werkt voor de dependance van de ETH Zurich in Basel. Opgericht om de grote architecten van Basel (Herzog, Diener, Meili en De Meuron) ook aan de ETH te kunnen liëren; Zürich is gewoon te ver reizen voor hun drukke agenda’s.

Een onderwijsproject, gedaan aan de ETH dependance in Basel, opende zijn lezing. Deze ETH Architekturstudio heeft een jaar geleden onderzoek gedaan naar het Alpengebied. Dit gebied wordt doorgaans gezien als een overgebleven gebied tussen verstedelijkte regio’s, waar je in de winter heerlijk kan wintersporten. Tegen de verwachtingen in toont dit onderzoek aan dat het een van de meest verstedelijkte gebieden van Europa is.

‘Waar het om gaat is observeren, veldwerk’, aldus Palmesino. Met je kladblok en camera erop uit en gaan kijken, fotograferen en interviewen in het gebied wat je wilt onderzoeken. Een les die ook door zijn collega Boeri en eveneens door Raoul Bunschoten wordt verkondigd. Geen abstracte analyses, gegoochel met getallen, gewoon je wandelschoenen aantrekken en op onderzoek uit.

Het Alpen onderzoek liep over in een betoog over Zwitserland. Op de kaart van Europa vaak een lege vlek. Zwitserland blijft politiek gezien afzijdig van het steeds verder integrerende Europa, maar is wel degelijk verknoopt met het netwerk van Europese landen. Op verschillende plekken rond de Alpen zijn stedelijke regio’s aan te wijzen in Zwitserland die vaak grensoverschrijdend functioneren. Hoe kan je, in dat licht, Zwitserland en een Zwitserse identiteit definiëren, vraagt Palmesino zich af. Diezelfde vraag stelde Palmesino voor Europa als geheel. Wat is de identiteit van Europa? Europese steden verschillen op het eerste gezicht nog maar nauwelijks van elkaar. En ook de grenzen van Europa blijken vaag als je naar concrete activiteiten langs haar grens gaat kijken.

Het gaat volgens Palmesino niet om morfologisch onderzoek en niet om dichtheden. Waar het om gaat is verandering. Snelle verandering, langzame verandering, verandering van binnenuit, gelijktijdige veranderingen op verschillende plaatsen. In het geval van Zwitserland gaat het niet om het in kaart brengen van de 4 officiële talen, niet de kantons, niet het Alpengebergte. Het gaat om de dynamiek in de stedelijke regio’s en hun verschillende kwaliteiten. ‘Je moet op zoek naar sporen van fysieke transformaties in het onderzoeksgebied’.

De recente tentoonstelling en publicatie, mede gemaakt door het interdisciplinaire onderzoekscollectief Multiplicity, heette niet voor niets Mutations. Deze knalgele publicatie (met mouse pad), die onbedoeld werd overheerst door de bescheiden bijdrage en de grote reputatie van Koolhaas, brengt deze veranderingen op het aardoppervlak in kaart.

Die veranderingen zijn het best zichtbaar in crisis gebieden. Zoals in Pristina na de oorlog in Kosovo, waar na de internationale interventie niet minder dan 156 verschillende nationaliteiten opdoken. Aan de lijst met crisis gebieden wordt Belgrado, Israël en ook Bagdad toegevoegd.

Vragen van het kennelijk praktisch ingestelde academiepubliek naar het nut of het concrete resultaat van zijn onderzoek irriteerde Palmesino zichtbaar. Zijn doel is het in kaart brengen en overdrachtelijk maken wat hij heeft onderzocht. Die resultaten worden getoond aan ontwerpers, onderzoekers, universiteiten, overheden en aan hen de mogelijkheid om er concreet mee aan de slag te gaan in ontwerpen, verdere studies of beleid.

Geprikkeld door de discussie voegde hij daar aan toe: ‘Urban planning is dead’. Steden en stedelijkheid zijn springleven, maar de mogelijkheid om gehele steden tot in de puntjes te ontwerpen, vanaf tabula rasa, is verleden tijd.

Mastenbroek reageerde op het getoonde, enigszins verrast en kennelijk ook op het verkeerde been gezet door de aankondiging op de poster, en vervolgde met zijn eigen betoog. Hij gaf aan hoe moeilijk het is om, als architectenbureau, project-ongebonden onderzoek te doen en zijn verhaal illustreerde dat. Hij liet ons projecten zien van zijn nieuwe bureau SeArch en vertelde wat de rol van eigen onderzoek daarin is geweest. De vraag die opkomt is waarom architectenbureau’s zo graag een eigen R&D afdeling voor onafhankelijk onderzoek willen, als in de praktijk blijkt dat dergelijke afdelingen altijd voor concrete projecten worden ingezet?

De bijdrage van Mastenbroek werkte polariserend. Waar Palmesino onafhankelijk onderzoekt en het onderzoek zelf eindresultaat is, liet Mastenbroek exemplarisch ‘architectural reseach’ zien: projectgebonden onderzoek, met als doel realisering van een concreet ontwerp. Misschien is dat ook wel voor de hand liggend. Toegepast, projectgebonden onderzoek is voor architecten het meest zinvol en het is al heel wat als het inderdaad plaats vind. Op het grotere schaalniveau van stedenbouw toont het werk van Palmesino cs aan dat er nuttig ‘vrij’ onderzoek te verrichten is om zicht te krijgen op vooralsnog weinig beschreven ‘onzichtbare’ vormen van verstedelijking.