Opinie

Achter de feiten aan

Een reactie van Dirk van den Heuvel op het artikel dat Angelique Mergler schreef over de wording van de Randstedelijke zuidvleugel.

In het artikel ‘De stad en metropool’ beschrijft Angelique Mergler de zuidvleugel van Randstad als een ‘netwerk’ in wording; de noordvleugel zou nog altijd in diepe slaap zijn met de Amsterdamse binnenstad als dominant, of zelfs enig, centrum. Degene die werkelijk zit te slapen is natuurlijk de auteur. Als het gaat om de zogenaamde netwerksamenleving is er echt meer aan de hand dan een potje Ajax-Feyenoord, dit keer in de vorm van zuidvleugel versus noordvleugel.

Iedere stadssocioloog en econoom kan uitleggen dat de ‘noordvleugel’ allang functioneert als een ‘netwerk’ – met dank aan Schiphol, de Zuid-as en de ontwikkelingen in Zuidoost, en (jawel!) ook met dank aan het ‘bevriezen’ van de binnenstad als monument. Dit lijkt paradoxaal maar juist daardoor zijn nu een groot aantal andere ‘knopen’ in het netwerk in ontwikkeling gekomen. Een andere reden waarom de binnenstad allang niet meer het centrum is, is het dure onroerend goed; alle jonge mensen, starters, nieuwe restaurants en bars, vestigen zich inmiddels in een ruime cirkel rond het zwarte gat van de grachtengordel. Zelfs Cees Dam is verhuisd van de gracht naar de Ring West.

‘Netwerken’ is natuurlijk niet iets van de laatste jaren; voor Amsterdam geldt dat de echt ‘dure’ suburbs al sinds jaar en dag achter de duinen bij Aerdenhout en in het Gooi liggen. Iedere historicus kan ook uitleggen dat het oude trekschuitensysteem zeer vergelijkbaar is met dat van een netwerk, en dat ook de bloeiende handel van VOC, of de Hanzesteden in termen van netwerken kan worden beschreven.

Netwerken in het huidige debat betekent zoiets als wat Arnold Reijndorp heeft beschreven in het boek Buitenwijken, namelijk dat het alledaagse leven van ‘gewone’ Hollanders zich afspeelt op een regionale schaal, iets wat sinds de jaren 60 met het Groeikernenbeleid en de opkomst van de auto is ontstaan. Dat gegeven begint langzamerhand uitgangspunt te worden van overheidsbeleid, al is dat allerminst zeker, en zeker niet van harte, wanneer je bedenkt dat het contourenbeleid de kern uitmaakt van dat toekomstige beleid – contourenbeleid dat de tegenstelling stad-open land als uitgangspunt neemt.

De ‘netwerkstad’ is dus niet in wording, zoals Mergler stelt, die is er allang, onder meer als effect van het gevoerde overheidsbeleid. Realiteitszin bij het ontwikkelen van een toekomstvisie voor de ‘netwerkstad Holland’ betekent deze effecten onderkennen en aanwenden voor een adequate distributie en sturing van het stedelijk programma. Territoriale grenzen worden in de netwerkstad niet bepaald door rode en groene contouren, maar door de mate van beschikbaarheid en toegankelijkheid. En daar kan de overheid inderdaad op sturen, zoals dat zo mooi heet in politiek jargon.