Feature

De architectonische Reus van Rotterdam

Tijdens de opening van het Architectuur Filmfestival Rotterdam is gisteren de documentaire ‘De Grootste Architect van Nederland’ over de architect Hugh Aart Maaskant van Jord den Hollander in première gegaan. Locatie: Kriterion, de tijdelijk in functie herstelde, hoogste bioscoop van Nederland op het dak van het Groothandelsgebouw.

Praten over Maaskant (1907-1977) kan kennelijk alleen in superlatieven: Maaskant zelf was de grootste (in lengte) architect van ons land, met enorme handen, reed rond in enorme Amerikanen, rookte dikke sigaren, had een enorm bureau, met een enorm oeuvre (grotendeels anonieme woningbouwopdrachten en bedrijfsgebouwen), was in staat een aantal van de grootste gebouwen van Nederland van de grond te krijgen en was daarbij ondernemer genoeg om daarmee – naar verluid – ook het grootste kapitaal dat ooit door een Nederlandse architect bij elkaar is gewerkt op te bouwen. Maaskant was in dat opzicht de architectonische Reus van Rotterdam (De Rotterdamse Nieuwe Stijldichter/schrijver Cor Vaandrager verbond in zijn gelijknamige ‘speedroman’ de in 1959 overleden legendarische Rotterdamse reus Rijn Rijnhout, lengte 2.37 m., schoenmaat 62, met het even legendarische en reusachtige Groothandelsgebouw – Daar ga je, ouwe reus!. Hij had daar zonder meer de schepper van dat gebouw aan toe kunnen voegen.)

Alles aan en om Maaskant was dus groot, en volgens de fans groots. Die omvang lijkt een kritische analyse van zijn werk telkens weer in de weg te staan. In de wederopbouwperiode werd hij er om bewonderd, in de jaren zeventig werd hij er om verguisd. Maaskant was vooral de architect die het grote gebaar niet schuwde, en in die zin de antithese van het schrale Hollandse ‘Doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg.’ Niet dat Maaskant niet gewoon deed, hij was ook een van de weinige architecten in Nederland die de Amerikaanse massacultuur en het alledaagse omarmde, maar dat was voor hem geen aanleiding om ook in zijn gebouwen maar gewoon te doen. Integendeel: de technologische en maatschappelijke vooruitgang werd niet onderdrukt, maar uitbundig gevierd, met technische gadgets en met weidse gebaren.

Aan een kritische analyse van Maaskants werk waagt de documentaire ‘De Grootste Architect van Nederland’ zich niet. Dat is ook terecht, film is daarvoor niet het meest geschikte medium. Het boek, in dit geval de monografie van de kersverse doctor Michelle Provoost (wat we natuurlijk nog niet hebben doorgeworsteld, dus daarover later meer), kan een dergelijke taak veel beter aan. Jord den Hollander heeft ervoor gekozen het verhaal over Maaskant te laten vertellen door een aantal bewonderaars en oud-medewerkers. De film heeft daardoor een anekdotisch karakter gekregen en de maker zelf, inclusief zijn mogelijke mening over zijn onderwerp, blijft bewust op de achtergrond. Den Hollander heeft met zijn film over de welstand (Redelijke Eisen Van Welstand ,1999) al bewezen juist in deze vorm op zijn best te zijn. Ook daarin werd geen positie voor of tegen ingenomen, maar werd een zodanig palet aan meningen en posities van verschillende betrokkenen getoond, dat zowel voor- als tegenstanders deze film konden omarmen. Zoiets gaat ook op voor ‘De Grootste Architect van Nederland’; wat je ook van Maaskant vindt, je kunt er als je wilt je eigen mening gemakkelijk mee bevestigd zien.

De bewonderaars als Carel Weeber, Herman Hertzberger, Riek Bakker, Jan Hoogstad en Willem Jan Neutelings, krijgen de ruimte om de bewonderde hoogstandjes van Maaskant voor het voetlicht te brengen. Met deze portretten wordt tevens een min of meer chronologische dwarsdoorsnede van Maaskants werk getoond, van het luchtvaartlaboratorium en het Groothandelsgebouw, tot Johnson Wax, het Tomado-huis, het Provinciehuis in den Bosch en Technikon (mijn favoriet: het sportcentrum van de KNVB in Zeist ontbrak helaas). Daar tussendoor zijn de verhalen van de oud-medewerkers geweven, die meer vertellen over het reilen en zeilen op het bureau en over de ontwerpwijze. Ze kunnen het natuurlijk niet laten er op te wijzen dat ze zelf grote delen van het ontwerpwerk voor hun rekening namen waar Maaskant vervolgens zijn handtekening onder plaatste. Ze hebben gelijk en ongelijk, zoals altijd op grote bureaus is de baas afhankelijk van zijn medewerkers en omgekeerd. Terecht wijst Weeber er tussen neus en lippen op dat klagende medewerkers als ze eenmaal zelfstandig gaan werken opeens in de anonimiteit verdwijnen. Maar dat wil natuurlijk nog niet zeggen dat de ‘baas’ het evengoed zo ver zou hebben gebracht zonder deze medewerkers.

Ondanks de zwaarte van Maaskant en zijn gebouwen overheerst een lichte, optimistische toon. Er valt genoeg te lachen, bijvoorbeeld om Weebers korte schets van de na-oorlogse posities in de Nederlandse architectuur aan de hand van de automobielen van enkele prominente architecten. En er valt zo hier en daar nog wat te ontdekken, zoals Riek Bakkers onthulling van de meest luxueuze toiletten van Nederland. De film weet de vormretoriek en het al te grote, om niet te zeggen lompe gebaar waar Maaskant op zijn mindere momenten nogal eens in ontspoorde, listig te omzeilen. Dramatische, door aanzwellende muziek ondersteunde groothoekbeelden, waar Maaskants gebouwen zich gemakkelijk voor zouden lenen, zijn vermeden. Juist de lichtheid van de anekdote lijkt de aangewezen methode om Maaskants groot(s)heid in zijn juiste proporties voor het voetlicht te brengen.