Feature

“Een MONUMENT” is de boodschap

Nog tot 4 juli loopt in het Berlage Instituut een tentoonstelling over Brussel als Europees-Mythisch Project. Bert de Muynck ging kijken en doet verslag.

De tentoonstelling is een neerslag van een onderzoek van Alexander D’Hooghe en enkele van zijn studenten aan Harvard in opdracht van de Belgische vereniging Studio Open City. Gelezen, geanalyseerd en ontworpen door een monumentale bril wordt het comateuze debat rond de toekomst van de Europese Hoofdstad aan een nieuw infuus gelegd wat resulteert in een polemische tegenproject.

Brussel kent een traditie van monumentale projecten die het gevolg zijn van onvrede met de aangetroffen conditie of een reactie zijn op andere tegenprojecten. Zo was er aan het eind van de negentiende eeuw de fantastische stedelijke uitbreiding door koning Leopold II (met dank aan Kongo) waardoor de stad een ongekende schaalvergroting onderging, in 1958 de wereldtentoonstelling en vanaf de jaren zestig de vestiging van Europa. Dit laatste kreeg in de jaren zeventig tegenwind door lokale stedenbouwkundige actiegroepen en hun pleidooi voor een mikmak van ‘klein, gezellig, straat, plein en neoklassieke’ allerhande. De tentoonstelling ‘Brussels as European Myth’ lijkt echter een meta-tegenreactie te zijn. De insteek voor de tentoonstelling is er niet één die politiek, economisch of sociaal strategisch de realiteit aftast of de metropolitane conditie van Brussel ontmaskert, maar één die ‘Bob Beamen-gewijs’* een statement maakt. Een monumentale metropolitane schaalsprong op grote hoogte.

Met zijn project voor Brussel zet Alexander D’hooghe een pregnant punt op de hedendaagse stedelijke agenda: dat van de rol van het monument in de hedendaagse stedenbouw. Niet als in het onnavolgbare prepostmoderne oeuvre van Pleçnik, maar als symbolische vorm, als volume en massa. Zelf ziet hij het monument binnen de stedelijke context als een Rorschachtest, waarin ieder een eigen inhoud kan ontdekken. Onvermijdelijk komt Koolhaas’ prozaïsche patent op ‘Bigness’ bij dergelijke discussies boven drijven, maar voor D’Hooghe ligt de angel binnen die discussie een halve eeuw vroeger. Bij Sigfried Giedion die in 1944 stelde: ‘Monuments are human landmarks which men have created as symbols for their own ideals, for their aims and actions. They are intended to outlive a period which originated them (..) they form a link between the past and the future.’ Maar wat doe je ermee in een stad die voor haar Europees project haar toekomst tot een verleden wil maken? Het meta-tegenproject wordt een U-project en communiceert de Europese Hoofdstad via het verleden en de toekomst en negeert daarbij het heden. Een strategie die kan tellen in een stad waar men krankzinnig caleidoscopisch vorm geeft aan dat heden. Eerder citaat van Giedion wordt in de tentoonstelling jammer genoeg niet hedendaags bekritiseerd, maar als leidmotief genomen om Europa binnen Brussel vorm te geven.

De tentoonstelling in het Berlage vertrekt vanuit het idee dat Europa gebruikt moet worden om Brussel haar mythisch monumentale verleden een slagkrachtige toekomst te geven. En beoogt om doormiddel van het monument en de heropleving van de publieke vorm een debat over de gewenste structuur van de hedendaagse stad op te wekken. De tentoonstelling geeft een aantal intrigerende vogelvluchtprojecten die dat mogelijk moeten maken. Zo wordt in volle jaren tachtig traditie Brussel ontmaskerd als een archipel dat met bedenkelijke stedelijke lijm in elkaar wordt gestoken. Binnen die structuur projecteert D’Hooghe haast conceptueel een vijftal projecten die Europa een identiteit en een gelaat moeten geven. Zo wordt langs de randen van één van de prachtigste lanen van Brussel het monument in al haar mogelijke vormen geboost. Op deze ‘Boulevard of Competing Ethnicities’ kan het hedendaagse sociale, religieuze en culturele leven ten volle tot bloei komen. Het monument lijkt daardoor wel externe communicatie te beogen maar intern een leeg ideologisch vat te worden. Een ander voorstel, en het meest tot de realiteit sprekende, is het ontwerp voor een ‘Embassy Row’ langs de Brusselse kanaalzone. De juxtapositie van die ambassades bezorgt zo Brussel niet enkel een herkenbare politieke en internationale ader binnen haar weefsel, maar moet de aanwezigheid ervan ook duidelijk zichtbaar maken. In zijn idee van ’the living monument’ krijgt het Justitiepaleis, een institutionele burcht die de stad overheerst, een prominente rol. Had de Belgische regering haar beleid stijf gehouden, dan was dit dankzij de ‘genocidewet’ het strijdtoneel van internationale terechtwijzingen voor ’s werelds meest geduchte criminelen geworden. Een idee dat in het project word opgenomen, maar dat vanuit haar beleving als monument – de ‘Justice Plaza’ – als communicatieknooppunt wordt doorontwikkeld.

Een laatste voorstel is dat van een ‘International City Center’ binnen Brussel. Nu de uitbreiding van de Europese Unie Brussel krampachtig noopt tot het bedenken van korte termijn planningspolitiek voor de opvang daarvan, draagt het ontwerp voor ‘Europe as a Myth Project’ een volledig nieuwe start aan. Gebaseerd op monumentaliteit en vanuit een wil tot ordening verwijst dit plan zowel naar Marshall Millers ‘Lake Europe’-project uit 1963 als naar de ‘Internationalist City’ van Victor Bourgeois uit 1929. Vanuit een strak geordende vormentaal vindt het ontwerp aansluiting met het bestaande weefsel en slaat door haar monumentale opzet een brug tussen de mythische ‘grote projecten’ van het verleden en de te verwachten programmatische extrapolatie te wijten aan de uitbreiding van de Europese Unie.

Deze tentoonstelling schiet haar vooropgezet doel – ‘the polemic reconstruction of a myth’ – niet voorbij en stelt daarbij duidelijk ontwerpgerichte vragen omtrent de rol van het monument, de massa en de ordening binnen het hedendaagse metropolitane debat. Een debat dat omwille van haar sterke beeldtaal, formele helderheid en onvermijdelijk dwingende vormelijkheid vaak verkeerdelijk wordt benaderd en in ontwerp links wordt gelaten ten voordele van slaperige spielerei met obscure data en mapping. Het voorstel van Alexander D’Hooghe en zijn Harvard studenten reikt dan ook verder dan de rol van Brussel als arbitraire Europese hoofdstad. Gelezen en gezien als een kritisch-utopisch reconstructie van het monument stelt ze pertinent de vraag naar de mogelijkheden van het monumentale binnen de hedendaagse stad. In Brussel zit de schrik voor het monumentale er goed in. Het is daarom onzeker of dit plan daar ooit serieus bediscussieerd zal worden, inclusief achterliggende visies en ontwikkelingsmogelijkheden. In meer mythisch-theoretische kringen wordt het ook twijfelachtig of de discussie over het monument weer zal opflakkeren, tenzij er iemand na het bezoeken van deze tentoonstelling zal opstaan en verkondigen: ‘The Monument is the Message.’ Ga er heen en doe de Rorschachtest!