Natuurlijk is het niet zo cool als Honolulu, New York of Tokyo, maar ook in Duitsland is veel te beleven voor architectonisch geïnteresseerden. En dat voor veel minder geld. Voor deze zomervakantie raadt de Berlijnse ArchiNed-correspondent Just Schimmelpenninck Dessau en omgeving aan.
Zo'n veertien jaar na de Wende zijn de verschillen tussen West- en Oost-Duitsland nog altijd duidelijk te zien. De uitwerkingen van WOII, gevolgd door veertig jaar communisme hebben hun weerslag gehad op de mensen, de natuur en op de gebouwen. Zoiets poets je niet in een paar jaar weg.
Dit is goed te zien in het gebied rond Dessau. De werkloosheid in de deelstaat Sachsen-Anhalt is de hoogste van Duitsland (20,6%), men worstelt met milieuproblemen die vooral samenhangen met de mijnbouw en er is op het gebied van restauratie van historische gebouwen nog zeer veel te doen. Voor het merkwaardige slag mensen dat een romantisch genoegen beleeft aan verval en ruïnes is deze streek zeer aan te raden.
Vlakbij Dessau ligt het dorp Oranienbaum. Zoals de naam al suggereert bestaat er een directe relatie tussen Nederland en dit dorpje: de Oranjeprinses Henriëtte Catharina (1637-1708) was, net als haar drie zusters, uitgehuwelijkt aan een Duitse vorst. In dit geval aan die van Anhalt-Dessau. De Nederlanden beleefden net hun Gouden Eeuw en alles wat uit Nederland kwam werd in die tijd beschouwd als toekomstwijzend. Onder leiding van de Nederlandse architect Cornelis Ryckwaert werd een elegant paleisje gebouwd, het Schloß Oranienbaum. Ook ontstond een zeer grote oranjerie en werd het dorpje Oranienbaum herbouwd in een prachtige orthogonale vorm, die een contrapunt vormt van het paleis.
Schloß Oranienbaum huisvestte tijdens de DDR-periode en tot een jaar geleden een groot archief. Het paleis werd in een desolate toestand achtergelaten en de eigenaar, de Kulturstiftung Dessau-Wörlitz, is van plan het gedurende de komende 15 jaar te restaureren. Als startschot van de restauratie is de tentoonstelling 'Oranienbaum – Huis van Oranje' georganiseerd in het lege, bouwvallige paleis. De tentoonstelling bestaat grotendeels uit portretten van Oranjes, maar wordt spectaculair door de wisselwerking met de ruwe zalen, waarin fragmenten van muurschilderingen opduiken, geheime deuren zijn teruggevonden en waar de geur van vochtige muren nog heerst. Eén ruimte is wel al gerestaureerd, namelijk de zomereetzaal (of keuken, daar zijn de geleerden het nog niet over eens) in het souterrain die geheel bekleed is met duizenden delftsblauwe tegeltjes. Dit geeft een sprookjesachtig effect.
Het ontwerp van de tentoonstelling is van een groep Nederlandse en Duitse designers en architecten die werken in Berlijn: Pauline Schimmelpenninck & BPvF (Hugo Beschoor Plug en Isabel von Fournier). Tot zeer uiteenlopende reacties leiden de fel-oranje toevoegingen: rustbanken, sokkels voor meubels en kamerschermen gemaakt van bouwplastic die ruimtes afsluiten waarin de restoratoren bezig zijn. Deze ironische elementen worden door velen als affront gezien, maar voor de Nederlandse bezoeker, wellicht meer gewend aan humor in de architectuur, zijn het vrolijke noten die de tentoonstelling verluchtigen.
Tijdens een studentenproject aan het Bauhaus werd in 1995 een lokaal onderwerp ter discussie gesteld: hergebruik van de gigantische bruinkoolmijnen tussen Dessau en Bitterfeld. Deze open mijnen waren na de Wende buiten gebruik gesteld en hadden grote maanlandschappen achtergelaten. Een van de grotere gebieden was het Tagebauwerk Golpa-Nord, een gebied van bijna 2000 hectare, afgegraven tot een diepte van gemiddeld 18 meter met behulp van enorme graafmachines, die per stuk zo groot als een flink flatgebouw zijn. Het idee van de studenten was om een paar van die stalen monstrums bij elkaar te zetten en daar tussenin een groot poppodium te maken. Zo ontstond Ferropolis. Terwijl de diepste delen van de groeve langzaam vol met water lopen, staan vijf machines als overmaatse insecten bij elkaar. Ze geven de toeschouwer een gevoel van ontzag, maar ook van medelijden, omdat ze daar zo werkeloos en weerloos staan.
Na zoveel industriële archeologie wordt het tijd voor romantiek. Ook vlakbij Dessau ligt het beroemde park bij het Schloß Wörlitz. Gebruik makend van het prachtige pastorale landschap rondom de Elbe is hier in de tweede helft van de 18e eeuw een Engelse landschapstuin aangelegd, waarin water een belangrijke rol speelt. Dit park is zo uniek dat het een Unesco-monument is.
Dobberend in een roeibootje de laatste zonnestralen opvangen: je zou niet zeggen dat je in een gedepriveerde streek te gast bent.
Het stadje Dessau wordt terecht vooral geassocieerd met Bauhaus. De korte bloeiperiode (1926-1932) van deze kunstschool was immers in Dessau. Het schoolgebouw zelf is geheel gerestaureerd en ook weer in gebruik als kunstacademie. Verder zijn er altijd interessante tentoonstellingen en rondleidingen.
Andere Bauhaus hoogtepunten zijn de Meisterhäuser: een serie van een villa en zes halve villa's die door Walter Gropius ontworpen zijn voor de docenten van Bauhaus. De vrijstaande villa en een van de halve villa's bestaan niet meer, maar de overgebleven woningen zijn onlangs gerestaureerd. Werkelijk spectaculair is het kleurgebruik in de woningen van Paul Klee, Wassily Kandinski en Oskar Schlemmer. Vrolijke, zonnige pastelkleuren bepalen de huizen. Elke kunstenaar had ook een ruim atelier met grote ramen op het noorden. In deze ruimtes is het kleurgebruik juist terughoudend om niet te concurreren met de kunstwerken. Jammer alleen dat de kamers in de huizen zo goed als leeg zijn; meubels zijn er nauwelijks te vinden en dat geeft het geheel een wat klinische indruk.
Ook elders in en om Dessau zijn nog tal van gebouwen van Gropius c.s. te vinden.