Recensie

White Box – Black Hole

In Utrecht werd onlangs het vernieuwde gebouw van BAK (Basis voor Actuele Kunst) geopend na een grondige verbouwing door BAR architecten. Ingrid Commandeur ging kijken en doet verslag van haar ervaringen en overpeinzingen.

BAK Utrecht

BAK Utrecht / BAR architecten

Stuntelig had ik door het gebouw gelopen op weg naar de bovenste zaal met een filmprojectie van Josef Dabernig in het nieuwe onderkomen van Basis voor Actuele Kunst (BAK). Een vriendin nam een foto van me vanaf de begane grond, terwijl ik met knikkende knieën over de volledig doorzichtige glazen vide liep, op de eerste verdieping. Ik heb nu eenmaal dieptevrees, en met mij blijkbaar meer mensen, want er ontstond een kleine opstopping bij het oversteken. Ik begreep het nieuwe gebouw van BAK niet. De geperforeerde, stalen trappen die tussen de façade van het oorspronkelijke gebouw en de nieuwe, door architectenbureau BAR ontworpen, binnenruimte zijn geplaatst, voeren je bij binnenkomst als vanzelf naar de eerste verdieping, waar je terechtkomt in een vierkante ruimte met een laag plafond. Alle gevoel van oriëntatie ten aanzien van het oude gebouw is hier weg, maar dat was natuurlijk ook de bedoeling: alles moest nieuw, beter en anders. Daar kun je als bezoeker geen bezwaar tegen hebben. Kwalijker is dan ook iets anders: alle gevoel van ruimte, zo kenmerkend voor het oude gebouw, ontbreekt hier, vreemd genoeg. Op naar de tweede verdieping dan maar, het gebouw moet toch nog meer tentoonstellingsruimten herbergen? Oppassen dat je je onderweg niet per ongeluk aan een van de Tl-buizen vergrijpt die vervaarlijk dicht langs de trapleuningen hangen. Dead end. Een aantal mensen met een glas wijn in de hand schuift onhandig langs elkaar heen op een krappe zolderruimte die moet doorgaan voor de nieuwe bar en socializing space. Helemaal terug naar beneden dan maar, langs het geperforeerde staal, de TL-balken en het glazen ‘gat’. Opluchting. Op de begane grond is een grote, ruime tentoonstellingszaal te vinden, compleet met de nog karakteristiek afgeronde vormen van het oude gebouw. Maar wat een magere opbrengst toch, in vergelijking tot het oude gebouw, waar het heerlijk struinen was door de ‘ongestructureerde’, beetje vuige ruimten die een sfeer uitademden waar deze letterlijke radiating white box nog niet bij benadering aan kan tippen.

Hoe verzinnen ze het, die architecten om het een mens in een gebouw zo onaangenaam te maken? En waarom nu al weer zo’n whiter-than-white cube erbij in Nederland? Een gebouw als retail design met als aan te prijzen merk: de kunst? Ik moest denken aan de tentoonstelling ‘A Higher Truth no. 5’ in de Vleeshal in Middelburg, waar Guus Beumer en Rutger Wolffson met licht, geluid en eenvoudige materialen een gelikt en minimalistisch interieur hadden gemaakt als het ultieme verbond van het modernisme met de mode-industrie. Vanuit de toonbanken, vanuit de wanden; overal scheen een bijna goddelijk licht, dat de bezoeker opriep alles mooi, echt, voornaam en serieus te vinden. Maar ‘A Higher Truth. no 5.’ was met opzet gebakken lucht, het was een intrigerende tentoonstellingsstrategie. BAR en BAK is het ernst: met dit gebouw wordt gecommuniceerd dat het hier voor alles gaat om een nieuw, professioneel huis voor de kunsten. Omdat ik het gebouw in real life niet begrijp besluit ik op de website van BAR op zoek te gaan naar de achterliggende ideeën.

De claustrofobische ervaring van het gebouw mag ik op hun website nog eens dunnetjes overdoen. Als virtueel personage ‘loop’ ik opnieuw door een stereometrische, ruimtelijke weergave van het gebouw, terwijl onderweg stukken tekst langs me voorbij zoeven die me vertellen hoe het ontwerp van het gebouw samenhangt met het nieuwe mision statement van BAK: ‘hedendaagse kunst en toekomstige ontwikkelingen toegankelijk maken voor een divers publiek’. Hoe kan de hedendaagse kunst, waarin nieuwe media en performancekunst stevig zijn verankerd, een plek vinden in een ‘oud’ gebouw, zo vragen de BAR-architecten zich af. Hun antwoord was kinderlijk eenvoudig. Strip het hele gebouw, behalve de karakteristieke voorgevel uit 1643. Plaats dan, twee meter achter deze voorgevel, een nieuw, architecturaal, semi-transparant, stalen scherm waarachter zich de nieuwe white boxes in drie niveau’s ontvouwen. Trappen en een hippe, glazen vide tussen voorgevel en het nieuw scherm en voilá: ‘Integrated TL-lamps in the screen light up the object at night transforming it into a vertikal light advertisement that emphasises the new face of Begane Grond behind the antique facade.’ Kortom: het gebouw geeft een onprettig gevoel, maar wie maalt daarom? Het gaat om wat het uitstraalt: ‘a vertikal light advertisement that emphasises the new face of Begane Grond’.

Neil Leach beschreef het vier jaar geleden al in zijn pamflettistische boekje The Anaesthetics of Architecture. ‘Architects have become increasingly obsessed with images and image-making (…) The sensory stimulation induced by these images may have a narcotic effect that diminishes social and political awareness, leaving architects in their easthetic cocoons, remote from the actual concerns of everyday life (…) Architectural design is reduced to the superficial play of empty, seductive forms.’ Ook in Nederland is deze aanklacht opgepikt, in het debat ‘Architectuur & Propaganda’ dat plaats vond in De Balie naar aanleiding van het verschijnen van het Jaarboek Architectuur, poneerde Roemer van Toorn een vergelijkbare stellingname. ‘Meer en meer wordt gesignaleerd dat gebouwen steeds nadrukkelijker dragers van boodschappen zijn en dat architecten zich bewust zijn van hun rol in de beeldcultuur. Moet de architect niet aan de propaganda van de stijlvolle design voorbijgaan?’ zo vroeg Roemer van Toorn, en met hem de redactie van het jaarboek, zich af. Van Toorn werd tijdens het debat in De Balie door het Nederlandse architectuurestablishment weggehoond: het was een volkomen achterhaald argument, dat van dat primaat van de beeldcultuur over de architectuur. Negatieve lijkenpikkerei vonden ze het, mogen we hier in het puriteinse Nederland dan niet eens gewoon genieten van betere tijden – die al weer bijna achter ons liggen trouwens – waarin er exclusievere, bijzondere in het oog springende gebouwen neergezet konden worden? Dat geleuter over die beeldcultuur is dat nou echt het meest prangende probleem waar het om draait hier in Nederland? Kom nou toch. Het draait toch veel meer om het gebrek aan kwalitatief goede, sociale woningbouw in Nederland? Niet dus, niet alleen in ieder geval.

‘Musea zijn de zwarte gaten van onze maatschappij’, zo stelde Boris Groys (prof. Filosofie en Mediatheorie aan de Hochschule für Gestaltung Karlsruhe) tijdens het symposium ‘Museum in Motion’, eveneens in De Balie. Groys omschreef musea als de enige, maatschappelijke plekken waar objecten uit de ‘flows of economy‘  kunnen worden gehaald. Het museum behoort ruimten van ‘non-flow’ te creëren om zo de vicieuze cirkel van een op een consumentisme draaiende maatschappij te onderbreken. Het museum kan zich natuurlijk nooit helemaal onttrekken aan deze vicieuze cirkel maar toch; Groys presenteerde het museum op zijn minst als een vitale kracht die een voor het overige commerciële, gemediatiseerde werkelijkheid probeert te ‘reguleren’. Hij zette de toon voor een kritisch optimisme dat ook in andere voordrachten van internationale tentoonstellingsmakers weerklonk: het museum als publiek laboratorium, een gastvrije multidisciplinaire plek waar nieuwe, kleine zinvolle gemeenschappen kunnen ontstaan. De bezoeker moet – daar waren alle deelnemers aan het symposium het unaniem over eens – de gelegenheid krijgen zich terug te kunnen trekken in minder duidelijk gedefinieerde ruimten en daaraan voldoet de klassieke white cube in ieder geval niet. Terugkomend op BAK, leek met dat het meest wezenlijke gemis aan het nieuwe gebouw. Het oude gebouw had de kwaliteiten van een tentoonstellingsruimte waarin je je behalve als museumbezoeker, ook nog een privé-persoon kon blijven voelen. Het nieuwe gebouw is een uitgevente kopie van het adagium van de white cube, dik aangezet door een opzettelijke façadearchitectuur met een voorgevel als een verticale lichtadvertentie. Wat je BAK niet kunt ontzeggen is dat ze zich daarmee ten minste in het hart van de huidige discussie over nieuwe museale ruimten plaatst, de vraag is echter of zij zich van hun eigen dubbele bodem bewust zijn. Mij dunkt dat als ze, een nieuw instituut (basis) willen worden die de kansen en kracht van de hedendaagse kunst wil onderzoeken, het experiment, het onderzoek naar de hedendaagse cultuur, de kunsteducatie én de zoektocht naar nieuw publiek willen stimuleren, dat ze dan al meteen hun eerste maatschappelijke debat in huis hebben: letterlijk en figuurlijk!