Opinie

Een kille wind door het publieke domein

Naar aanleiding van de recente ‘schoonmaak’ van het Rotterdamse Centraal Station verklaarden burgemeester en wethouders dat de hal van het station ‘nu weer openbaar gebied is’. Maar is dat wel zo als bepaalde groepen uit dit gebied geweerd worden?

Rotterdam Europoort, een tekening van de Rotterdamse schilder/tekenaar Dolf Henkes

Sinds 1 januari dit jaar is er op het Rotterdamse Centraal Station uitgebreid cameratoezicht. Twee maanden later werd deze actie gevolgd door een samenwerking van de politie, RET, NS spoorwegpolitie en Stadstoezicht om een eind te maken aan overlast en vervuiling op het station. Aanpakken kunnen ze wel in Rotterdam. En wat blijkt? Het beleid heeft resultaat gehad. Vorige week is bekend gemaakt dat de ‘overlastgevers’, de groepen verslaafden en jongeren die in het station rondhingen, grotendeels zijn verdwenen en dat het aantal aangiften van straatroof, zakkenrollerij, fietsendiefstal, bezit en handel van drugs en bezit van vuurwapens flink is afgenomen. Dit alles zonder dat de overlast aantoonbaar is verhuisd naar elders in de stad. Iedereen blij, met name de treinreizigers. Zou je denken.

Toch knaagt er bij mij iets. Het is niet dat ik als grootgebruiker van het station niet blij ben dat het gevoel van veiligheid bij mijn medereizigers nu vergroot is. Zelf had ik nauwelijks last, maar ik ben me ervan bewust dat ik wat dat betreft misschien een uitzondering ben. Wat mij een vervelend gevoel geeft, zijn twee citaten uit een bericht in het Rotterdams Dagblad omtrent de grote stationsschoonmaak.

Allereerst worden burgemeester Opstelten en wethoudster De Faria van de stuurgroep veiligheid geciteerd: “De hal van het station is weer openbaar gebied.” Dat is nog maar de vraag. Een werkelijk openbaar gebied niet hetzelfde als een gebied waar een maximaal aantal mensen zich veilig en thuis voelt. Vooral niet als dat alleen kan worden bereikt door afwijkende groepen uit dit domein te weren. Een openbaar gebied is een gebied dat in essentie vrij toegankelijk is voor iedereen. Het openbare gebied is een wezenlijk onderdeel van het publieke domein; dat door Maarten Hajer en Arnold Reijndorp eens werd gedefinieerd als ‘een plaats voor gedeelde ervaringen door mensen met verschillende achtergronden/interessen en de sfeer waar we de spreekwoordelijke ‘ander’ tegenkomen en waar we ons moeten verhouden tot ‘ander’ gedrag.’

Die ‘ander’ komen we tegenwoordig liever niet meer tegen. We richten gedoogzones op onherbergzame plekken in voor afwijkend gedrag, zoals ommuurde afwerkplaatsen voor straathoeren en hun klanten, ‘hangplekken’ voor ‘probleemjongeren’ of getolereerde cruisezones voor homoseksuelen. De straat die in wezen van ons allemaal is, is kennelijk niet meer de straat van de ander. En om die reden, omdat het station in absolute zin niet meer de ruimte van ons allemaal is, ben ik van mening dat het station al enige tijd niet meer een werkelijk openbaar gebied is. Voor het station valt de uitsluiting wellicht nog wel te billijken, de rondhangende junks, alcoholisten en groepen jongeren brachten helaas onmiskenbaar een gevoel van onvrijheid bij de overige gebruikers van de ruimte teweeg. Misschien kan het voorlopig niet anders dan dat het station gecontroleerd en ‘schoon’ gehouden wordt. Ik heb daar vrede mee, maar zeg niet dat het daarmee ‘weer openbaar gebied’ is.

Weinig mensen zullen dit hameren op vrijheid zonder uitsluiting in het openbaar gebied begrijpen. Misschien dat het enigszins duidelijk wordt aan de hand van de slotzinnen in het artikel in het Rotterdams Dagblad: “De aanpak van het station is een voorbeeld voor het aanpakken van de overlast in de rest van de stad. Het college wil een gebiedsverbod voor het gehele centrum instellen, om overlastgevende zwervers en junks te weren.”

Na het station, de straten van het centrum, na het centrum alle overige straten en pleinen, en tenslotte de laatste hoekjes en gaatjes, de stegen en expeditieterreinen, onder de viaducten, langs de verlaten kades, de slooppanden, om te eindigen met een geheel schoongeveegde stad, totaal ontdaan van ruimte voor de ‘ander’,.  Wie weet waar het stopt?

In juni gooide wethouder Bolsius al een proefballonnetje op met betrekking tot het Museumpark – voorlopig tevergeefs omdat zelfs de politie er niets in zag. Hij wilde een hek om het park dat na zonsondergang dicht moest als oplossing tegen ‘de homo’s, zwervers en junks die ’s nachts het park bevolken’.

En wie weet wie er na de hoeren, de homo’s, de junks en de zwervers aan de beurt komen? Afgelopen vrijdag opperde wethouder Pastors (ruimtelijke ordening) de gemeentegrenzen te willen sluiten voor kansarme allochtonen. Alleen mensen met een bepaald inkomen, een bepaalde taalkennis en zonder strafblad zouden zich nog in Rotterdam mogen vestigen.

Er waait een kille wind door het publieke domein.