Opinie

Stadsvernieuwing Amsterdam

Jaap Evert Abrahamse houdt een pleidooi voor ‘duurzame stedenbouw’. Hij stelt dat de stadsvernieuwingsprojecten uit de jaren zeventig de nieuwste opgaven zijn voor de nabije toekomst.

1. stadsvernieuwing Roomtuintjes, 1978

2. stadsvernieuwing Bickerseiland, jaren 80

Prehistorie: krotsanering en cityvorming

De Woningwet van 1902 gaf de gemeente de mogelijkheid om krotwoningen te saneren. Duizenden woningen werden onbewoonbaar verklaard. Straten werden verbreed om licht en lucht in de huizen te brengen. Uit het resultaat van de saneringen, uitgevoerd in traditionele baksteenarchitectuur, spreekt een behoedzame benadering van stad en stadsbeeld. Een aanzienlijke schaalvergroting werd moeiteloos ingepast in de binnenstad van Amsterdam.

Na de Tweede Wereldoorlog brak, volgens ijzeren historische logica, de wederopbouw aan. Daarbij was voor Amsterdam het belangrijkste probleem, dat er nauwelijks oorlogsschade was. Voordat wederopbouw kon plaatsvinden, moest dus eerst worden gesloopt. De Jordaan, de Oostelijke Eilanden, de Weesperstraat, de Jodenbreestraat en de Nieuwmarktbuurt moesten weg. Het wonen in de binnenstad zou geleidelijk verdwijnen; kantoren zouden ervoor in de plaats komen, maar vooral veel asfalt, om de verwachte stroom auto’s op te vangen. Ondertussen ging het woningbestand er niet op vooruit. In 1969 werd in de eerste nota Stadsvernieuwing geconstateerd dat Amsterdam in verval was. De toestand was ernstig: ‘de vorming van de jeugd, de verzorging van bejaarden en de integratie van achtergebleven bevolkingsgroepen [dreigden] te verkommeren’. Volgens goede Hollandse traditie werd een bouwkundige oplossing gegeven voor alle sociale problemen. In de nota van 32 pagina’s wordt de grondslag gelegd voor een radicale aanpak van de gehele stad. De definitieve oplossing was reconstructie. Daarmee werd de complete vervanging van een buurt of stadsdeel bedoeld, ‘inclusief de (infra-) structurele maatregelen, welke voortvloeien uit de behoefte van de stad als geheel’.

Kattenburg en Roomtuintjes

Reconstructie volgens dit recept is op twee plekken uitgevoerd. Op het haveneiland Kattenburg werd alle bebouwing gesloopt en werd een strokenverkaveling gecombineerd met grote parkeergarages en binnenterrreinen met collectieve functies. Erlangs kwam de ‘Kattenburgerstraat’, een stadsweg met grofweg de profielbreedte van de ring A10; als de inrichting van openbare ruimtes zouden kunnen worden opgenomen op de monumentenlijst, zou dit wegvak in aanmerking moeten komen, als herinnering aan het ongebreidelde autogebruik zoals dat in de jaren zestig werd ‘gefaciliteerd’ (en natuurlijk omdat dit het laatste stukje binnenstad is waar geen klinkers en drempels liggen en we nog in 6,3 seconden van nul naar honderd kunnen). Aan de stadskant werd de nieuwbouw gemaskeerd met een rijtje nieuw gebouwde monumenten. Dit is een schijngevel; de deuren kunnen niet open, en de ontsluiting gebeurt vanaf het binnenterrein.

Ook het noordelijk deel van de Dapperbuurt, de Roomtuintjes, is het resultaat van ‘reconstructie’. De Roomtuintjes zijn een soort mini-Bijlmer, met een verkaveling die in niets lijkt op die van de oude stad.

Het einde van de cityvorming

Toen eenmaal verzet rees tegen deze ‘reconstructies’ was het snel afgelopen met de cityvorming, de kantoorbouw, de verkeersdoorbraken. Sterker nog, veel ingrepen uit de jaren zestig zijn alweer ongedaan gemaakt. In de Nieuwmarktbuurt werd de stadsvernieuwing aangegrepen om de grootste infrastructurele ingreep in de hele stad, de metrolijn naar de Bijlmer, te camoufleren. Op veel plaatsen is getracht het stratenpatroon te herstellen. In plaats van het grotestadsleven, met kantoorgebouwen langs een voortrazende verkeersstroom, krijgt de bezoeker sociale woningbouw voorgeschoteld. Langs vitrages en geraniums kunnen we naar binnen gluren bij tante Miep, die wegens gevorderde leeftijd van drie hoog achter naar de begane grond is verhuisd.

De architectuur van de stadsvernieuwing

Kleinschaligheid, ‘bouwen voor de buurt’, werd het nieuwe motto. Onder druk van sociale wetenschappers, actiegroepen, ‘progressieve’ architecten en onder een stortvloed van publicaties in bladen als Plan en Wonen/TABK, ontstond de typische architectuur die we allemaal kennen als ‘de stadsvernieuwing’. Maar architectuur is eigenlijk niet het goede woord. Architectuur veronderstelt immers ordening en compositie. Dit zijn alleen gestapelde woningen, portieketageflats bekleed met trespa, met doorzonramen op verzoek van hun toekomstige bewoners, de gevels overdadig behangen met balkonnetjes. Op die balkons kan je niet zitten, en je wil er niet op staan. Er kunnen wel bierkratten of vuilniszakken worden opgestapeld, wat de gevel bij een open constructie van het balkonhek een extra ranzig aanzien geeft.

Als het even tegenzit is de stadsvernieuwing op straatniveau geheel gesloten, hier zitten de fietsenhokken, en dus geen ramen. En zelfs als er wel woningen zijn op de begane grond, blijft de stadsvernieuwing een rare gewaarwording: je kijkt naar binnen en ziet een kamer, maar die maakt geen onderdeel uit van een huis of een gebouw, met een deur waar je naar binnen kunt. Die deur zit ergens onzichtbaar in een donkere portiek, of misschien wel op het binnenterrein. Er is geen relatie tussen woning en straat, alleen een zichtrelatie. De woningtypes die in de stadsvernieuwing gebruikelijk waren, waren wezensvreemd aan de binnenstad. Ze passen niet in de structuur waarin ze moesten worden geperst.

Maar zou het eerlijk zijn, om de stadsvernieuwing te beoordelen als architectuur? Waarschijnlijk niet. Immers, er werden duizenden woningen gebouwd op de moeilijkste locaties, met als mee-ontwerpend publiek veeleisende bewoners en met budgetten waar je normaliter nog geen portacabins voor kan neerzetten. En, niet te vergeten, met op de nek de bouwtraditie van de wederopbouw, de traditie van de grootschalige industriële systeembouw van galerijflats en doorzonwoningen.

Van blok naar cluster

De architectuur van de stadsvernieuwing heeft in de jaren negentig een sterke ontwikkeling doorgemaakt. Dit heeft zijn oorzaak voor een deel in een andere werkwijze. In plaats van hele blokken werd gewerkt in ‘clusters’, verspreide, vlak bij elkaar liggende lokaties. Er hoefde niet gewacht te worden op de onteigening van het hele blok, en toch kon in één bouwstroom een flink aantal woningen worden neergezet. Zo werd het belangrijkste architectonische probleem van de stadsvernieuwing omzeild: het vernieuwen van een gehele straatwand in een keer. De clustergewijze vernieuwing leidde tot straatwanden waarin nieuwbouw en oudbouw naast elkaar voorkwamen.

In de loop van de tijd zien we een ontwikkeling van totale kaalslag, via bloksgewijze vernieuwing, naar clusters. De stadsvernieuwing bleef steeds dichter bij de bestaande stad. Deze ontwikkeling vindt een voorlopig hoogtepunt in cluster Tichel. Dit recente project van architect Jef Reintjes geeft het woord ‘stadsvernieuwing’ een curieuze lading. Traditionele architectuur in een kleinschalige verkaveling, voorzien van hardstenen stoepen, bakstenen gevels, houten kozijnen en kroonlijsten. De gemiddelde wandelaar zal, zeker als het donker is, niet zien dat het om nieuwbouw gaat. De benadering van de vooroorlogse saneringsprojecten is terug.

De stadsvernieuwing van de stadsvernieuwing

Maar nu dient een nieuw probleem zich aan: wat gebeurt er met de stadsvernieuwing? Inmiddels is op veel plaatsen het verval ingetreden, ook omdat de stadsvernieuwing eenzijdig uit goedkope huurwoningen bestond. De stadsvernieuwing op het Bickerseiland bijvoorbeeld, waar ooit bussen vol architecten gingen kijken hoe het moest, staat er nu bij alsof het geen vijf jaar meer duurt voordat de zaak opnieuw tegen de vlakte gaat. Tegenwoordig ligt het zwaartepunt van stedenbouwkundig ingrijpen in de naoorlogse wijken, maar als de ‘herstructurering’ van de Westelijke Tuinsteden en de Bijlmermeer voltooid zijn, komt de stadsvernieuwing hoe dan ook aan de beurt.

Dan zal waarschijnlijk de stadsvernieuwing die het verst afstaat van de traditionele stad, hetzelfde lot ten deel vallen als de Bijlmer. Want ‘duurzame stedenbouw’ zit niet in grasdaken of zonnecollectoren, maar in een omzichtige benadering, in het denken op de lange termijn, de langzame, perceelsgewijze transformatie van de stad.