Recensie

Koolhaas blijft voor ingewijden

De Koolhaas-machine draait op volle toeren: het ene pseudo event na het andere gaat deze dagen vanuit Berlijn de wereld rond. Een van de publicaties die verscheen zou Koolhaas voor leken moeten verklaren. Niet dus. Allard Jolles over het media-spektakel en het boek.

‘De wraak van Rem Koolhaas’ is het al genoemd, het gebouw voor de Nederlandse ambassade in Berlijn. Meer dan tien jaar gelden verliet Koolhaas woedend de jury die moest beslissen over de toekomst van Potsdamer Platz. Koolhaas noemde het onlangs in de ‘Welt am Sonntag’ een ‘dramatisch moment’, een ‘echt conflict’. Maar, zoals nu wel gebleken is, wel een drama met een goede afloop, want de ambassade staat er, de overzichtstentoonstelling in de Neue Nationalgalerie is geopend, de Architekturpreis Berlin is binnen én er komt een stapel boeken aan. Opvallend: de boeken zijn niet ván Koolhaas, maar gaan vooral óver hem, zijn bureau en zijn ontwerpen. Daar blijft het natuurlijk niet bij. De mondiale pers neemt het estafettestokje over en talloze artikelen en tv-items wereldwijd zijn het gevolg, niet alleen over het gebouw, over de tentoonstelling of over de boeken, maar vooral ook over die geheimzinnige Rem Koolhaas zelf.

Pseudo

De wraak van Koolhaas bestaat natuurlijk uit meer dan een gebouw en wat randverschijnselen. Het heeft alle eigenschappen van een goed georkestreerd mediaoffensief, compleet met merchandise in de vorm van een bij de tentoonstelling behorende collectie T-shirts. Koolhaas verklaart in hetzelfde interview, als het gesprek over opdrachtgever Prada gaat, gefascineerd te zijn door mode, vooral door de snelheid waarmee de nieuwste mode over de wereld gaat en de efficiëntie waarmee een merk ontwerpt en produceert (retoriek: alsof een B- of C-merk niet efficiënt werkt). Maar Koolhaas is zelf natuurlijk ook allang een merknaam geworden en aan mode onderhevig. Alle gebeurtenissen in Berlijn getuigen daarvan. Openingen en prijsuitreikingen zijn pseudo-events in de klassieke zin van het woord, namelijk alleen maar georganiseerd om de pers te halen of anderszins gereproduceerd te worden. Dat is geweldig gelukt. Het doel van zo’n event kan van alles zijn, reclame maken voor de tentoonstelling is in ieder geval niet de achterliggende gedachte. En het is altijd een self-fulfilling prophecy. Koolhaas is een goed architect, dus hij krijgt een prijs, en daarna is hij goed omdát hij een prijs heeft gewonnen. Daar wordt iedereen beter van: de Architekturpreis Berlin wint met Koolhaas als laureaat ook weer aan prestige. De mensen bij OMA (of is dit het werk van AMO, het bijbehorende onderzoeksbureau?) zijn dik geslaagd voor hun communicatie-examen. Ze kunnen ‘content’ zijn.

Mooi en bruikbaar

Dan nu het eerste boek dat naar aanleiding van bovenstaande is verschenen. ‘Considering Rem Koolhaas and the Office for Metropolitan Architecture. What is OMA’, heet het. De bedoeling van het boek was, getuige de achterflap, Koolhaas te verduidelijken voor de gemiddelde cultuurliefhebber, die – en nu citeer ik uit de catalogus van de uitgeverij – ‘slechts twee criteria [heeft] om naar architectuur te kijken: is het mooi en is het bruikbaar.’ Schaamteloos arrogant, die mededeling, en ook niet waar. Professionals kijken ook altijd naar schoonheid en functionaliteit, en daar komen pas in tweede instantie andere disciplines bij. Koolhaas uitleggen voor leken zou wat mij betreft dus moeten beginnen met het opnieuw definiëren van ‘mooi’ en ‘bruikbaar’. En dat kan goed met Koolhaas, want als er één architect continu bezig is met het herprogrammeren van ruimte en functie, is hij het wel.

A propos

Helaas, meer dan de helft van de essays in het boek leggen Koolhaas, OMA en AMO helemaal niet helder uit. OMA en Koolhaas verdwijnen zelfs in sommige essays geheel buiten beeld. In een werkelijk flinterdun theoretisch babbeltje (titel C<amo>uflage – knap gevonden, die typografische woordspeling, snel verkopen aan Youp) legt Neil Leach uit dat het concept ‘camouflage’ de importantie van het ontwerp in het huidige tijdsgewricht benadrukt. Het is een designconcept om het individu te relateren aan de omgeving. Wat een gelul. Een andere essayist, Okwui Enwezor, maakt het nog bonter. Zijn stuk – ik vertaal het even voor u – heet ‘Terminale moderniteit: Rem Koolhaas’ vertoog over entropie’, en de eerste alinea heeft als subtitel: ‘Tabula rasa: een theorie van alles, à propos de stad.’ Voeg ik daar nog aan toe de constatering dat de schrijver Freud serieus neemt, en u begrijpt meteen dat het stuk beter ‘Tabula raaskal’ had kunnen heten. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat Koolhaas dit soort teksten graag gepubliceerd ziet. Hoewel: de mythe rond zijn persoon wordt goed gevoed. In de ‘Welt am Sonntag’ zegt hij in ieder geval dat voor hem een van de ergste onderdelen van het sterrendom het feit is, dat iedere levensuiting tot theorie wordt. Inderdaad, dat kan erg frustrerend zijn, al heeft Koolhaas geen recht van spreken. Wie zich inlaat met merk en mode, en met het organiseren van grootschalige pseudo-events, heeft geen keus. De negatieve aspecten krijg je er altijd gratis bij.

China

Tot slot auteur Ian Buruma. ‘What is OMA’ biedt een herdruk van diens recensie uit 1996 over S,M,L,XL. Niet erg, zo’n herdruk, want dit is nu wél een goed stuk. Maar dan: in een voetnoot legt Buruma uit dat hij Koolhaas ook in politieke zin waardeert, vanwege zijn weigering in China te werken (El Croquis 79 / 1996). Ineens werd ik wakker. Schreef Buruma daar niet een tijdje terug totaal iets anders over? En is Koolhaas nu niet gewoon aan de slag in Beijing? Allebei waar. Buruma weerlegt in The Guardian van 30 juli 2002 alle argumenten die Koolhaas aanvoert om er nu juist wel te werken, inclusief het argument dat alles wat we er tegen hebben een restant zou zijn van misplaatste imperialistische arrogantie. Koolhaas ontwerpt in Beijing het hoofdkantoor voor de propagandamachine aldaar, de Chinese staats-tv. En propaganda is echt iets anders dan vrijheid van meningsuiting en democratie. Het was aardig geweest als de samenstellers van het boek op dit punt een beetje actueler waren geweest. Ook het keer op keer aanhalen van het 25 jaar oude boek ‘Delirious New York’ gaat na een tijdje vervelen. Een recent artikel van Koolhaas heet namelijk ‘Delirious no more’, en daarover, of over de ontwikkeling van het één naar het ander, lees ik niks. Dat is vreemd, en jammer bovendien. Na het lezen van 180 pagina’s weten we nauwelijks meer dan voordien. En de leek? Die is beter af met de aanschaf van de Delirious NY of de autobiografische roman S,M,L,XL. Of beter nog: wie erbij wil horen koopt natuurlijk een T-shirt bij de tentoonstelling, da’s tenminste mooi én bruikbaar.