Richard Sennett, professor sociologie aan de London School of Economics was dit jaar uitgenodigd om de zevende Megacities lezing te geven. Een verslag over de tragiek van het vak sociologie en Hollandse zelfingenomenheid.
Aan het begin van zijn lezing verontschuldigde Richard Sennett zich, de toehoorders moesten van hem geen oplossingen of antwoorden verwachtten. Wat hij vertelde was dan ook niet wereldschokkend nieuws, hij beschreef ontwikkelingen die door iedereen die niet geheel wereldvreemd is toch wel opgemerkt moeten zijn. Maar onderbouwd met feiten en voorzien van dwarsverbanden, schetste Sennet wel een onthutsend beeld.
Sennett is van mening dat de identiteit van de mens en zijn plaats in de gemeenschap in belangrijke mate door zijn werk wordt gevormd. Werk – in de meest brede betekenis – vormt bij zijn onderzoeken dan ook steeds uitgangspunt en aandachtsveld. Zo doet hij onder meer onderzoek naar de invloed van het neo-liberalisme op de arbeidsverhoudingen en de betekenis daarvan voor de samenleving (en de stad). Het neo-liberalisme is er volgens Sennett de oorzaak van dat de organisatiestructuur van bedrijven de afgelopen vijfentwintig jaar ingrijpend is veranderd. Voorheen konden deze structuren begrepen worden als een Weberiaanse piramide; tussen de verschillende lagen was uitwisseling van kennis en macht. De mogelijkheid om ‘hogerop’ te komen en het feit dat bedrijven zich bezig hielden met het produceren van één product(groep) maakte het dat werknemers vaak lange tijd aan hetzelfde bedrijf waren verbonden. Werk en collega’s waren belangrijke elementen in iemands leven, en vormden de gemeenschap, ook de stedelijke.
Tegenwoordig heeft bovenstaand model bij de veel moderne Westerse bedrijven afgedaan. Sennett onderzocht de organisatiestructuren van onder meer Microsoft en Sun. Zij waren de eersten die hun bedrijven anders organiseerden: een kleine groep van mensen met veel macht waarom heen groepen zwermen. Van elkaar weten de groepen niet precies wat ze doen, soms overlappen de opdrachten en na een bepaalde tijd worden nieuwe teams met nieuwe werknemers geconfigureerd. Het briljante van deze bedrijfsvoering vindt Sennett, dat het niet georganiseerd is, maar hoogst efficiënt is: de teams beconcurreren elkaar en de werknemers zijn geheel op zichzelf aangewezen – de organisatiebereidheid binnen dit soort bedrijven is nihil, de vakbonden hebben er geen macht. Deze structuur, hoe succesvol ze mag zijn voor het bedrijf, heeft negatieve gevolgen voor de samenleving. De opbouw van een kleine kern van machtige bestuurders met daarom heen de teams, maakt een middengroep machteloos. Mensen gaan doordat ze in wisselende teams werken geen langdurige relaties meer aan met hun collega’s, ze krijgen daar ook niet de kans voor. En ten derde hebben de werknemers geen relatie meer met dat wat ze doen, de vraag is nu ‘wat wil jij uit je werk halen’. Een dergelijke houding, aldus Sennet, daagt mensen niet uit, en laat al helemaal geen ruimte voor falen, terwijl juist de uitdaging, het verleggen van grenzen van essentieel belang is voor de ontwikkeling van iemands karakter.
Dergelijke gefragmenteerd georganiseerde bedrijven dragen in grote mate bij aan de economische dynamiek in de grote steden. De manier waarop ze werken heeft onder meer gevolgen voor etnische verhoudingen, het gemeenschapsgevoel, en voor de politiek. Zo is het bedrijfsklimaat bij dergelijke organisaties vriendelijk voor goed opgeleide migranten. Mensen uit de hele wereld worden aangetrokken. Deze gaan contracten aan met de bedrijven juist omdat er geen langlopende verplichten aan verbonden zijn. Dit lijkt allemaal heel leuk en aardig, maar Sennet signaleert hier het probleem van ‘difference and indifference’. In de stad wonen groepen mensen, die niet alleen van elkaar verschillen maar ook nog eens niet in elkaar geïnteresseerd zijn. De grote opgave is hoe je, gezien dit gegeven, toch een stad bij elkaar kunt houden; een gemeenschap kunt smeden.
Sennett ontdekte verder dat vanwege het ontbreken van een strakke hiërarchie, dergelijke bedrijven aantrekkelijk zijn voor relatief hoog opgeleide jonge mensen. Voor een stad als Londen betekent dit dat 38% van de inwoners een eenpersoonshuishouden, betreft.
De grote verliezers zijn volgens Sennett de middengroepen die vanwege de nieuwe bedrijfstructuur niet of nauwelijks perspectief tot ontwikkeling hebben. Zij zullen, zo voorspelde hij, zich in een crisissituatie keren tegen de zwakkere in plaats van hun woede te richten tegen de machthebbers.
In de pauze was rond de koffietafels commentaar te horen op Sennetts lezing. Anders dan te verwachten viel, was het geen kritiek op zijn uitgangspunten, geen kritiek op zijn analyse, of op zijn conclusies, maar opmerkingen in de trant van ‘het lijkt wel maatschappijleer’, ‘hier kan ik niets mee’, en ‘dergelijke problemen hebben we niet in Amsterdam’. Het was ook het geluid dat co-referent Arnold Reijndorp, architectuur TU Delft, liet horen. Sennetts analyse legde volgens hem te veel nadruk op het verleden en was te weinig oplossingsgericht. Problemen die Sennett signaleerde speelden volgens hem niet of nauwelijks in Nederland. De middenklasse zou hier tamelijk gelukkig zijn in hun eengezinswoningen in de satellietplaatsen, en wanneer ze boos werden, was dat op de regering. Reijndorp ging hier voorbij aan het feit dat de middenklasse de stad als vestigingsplaats om uiteenlopende redenen steeds meer mijdt – in Amsterdam bijvoorbeeld vanwege het gebrek aan betaalbare woningen. De stad wordt hierdoor steeds meer een verzameling extremiteiten. En hoewel zich in Nederland (nog) geen rassenrellen hebben voorgedaan, kan ook het stemmen op politieke partijen die een restrictief minderhedenbeleid voorstaan gezien worden als een uiting van frustratie van de middengroepen over de bestaande situatie.
Reijndorp zag in het concept van ‘de creatieve stad’ een interessante mogelijkheid om oplossingen te genereren voor grootstedelijke problemen. Sennett deelde deze visie wanneer de invulling breed was en ook ambacht als creatief werd gezien, wanneer ‘de creatieve stad’ slecht betrekking had op kunstenaars vond hij deze optie te kleinschalig en te elitair. Het ideaal wat volgens hem nagestreefd moet worden is dat iedereen de verschillen accepteert, zonder onverschillig te worden, met andere woorden: Respect.