Ter gelegenheid van hun tienjarige bestaan verscheen bij NAi Uitgevers de bundel ‘Nieuw engagement’. Hierin geven zesentwintig verschillende auteurs hun visie op de hernieuwde belangstelling voor engagement in architectuur, kunst en vormgeving.
Opvallend is dat in veel van de artikelen blijk wordt gegeven van argwaan ten op zichte van de betekenis van dit ‘nieuwe engagement’. De auteurs vragen zich af of het meer is dan de zoveelste trend (Lieven De Cauter, Ole Bouman, Dieter Lesage) die in de architectuur wordt aangewezen onder de noemer ‘nieuw’. Of het niet gewoon een marketingtruc is waarmee de tanende belangstelling voor de Nederlandse architectuur wordt opgeschud.
‘Engagement en consumptie zijn thans twee zijden van eenzelfde munt: betogen of ‘aan politiek doen’ is een tot niets of niemand verbindend teken van engagement, consumeren een even vrijblijvend engagement voor een levensstijl of subcultuur ( ).’ stelt Rudi Laermans (socioloog, hoogleraar K.U. Leuven). Oftewel een authentiek engagement is niet meer mogelijk omdat het meteen opgenomen en onschadelijk gemaakt wordt door de mediacultuur waarin wij leven. Is dat werkelijk waar? Ja, misschien als het alleen maar om een boodschap gaat die je verkondigt. Maar als je een daad stelt, als je als architect aandacht hebt voor een bepaald maatschappelijk probleem en daar iets mee doet in je ontwerp, wordt dat dan ook meteen ontkracht als teken of behoudt het, mits goed gedaan, zijn invloed?
In het eerste artikel ‘Engagement na de vooruitgang’ geeft René Boomkens een mooi beeld van de ontwikkelingen die geleid hebben tot een nieuwe vorm van, of verlangen naar, engagement. Van de ‘rebelse’ jaren zestig met haar optimisme, naïveteit, dromerigheid en sentimentaliteit, via het postmodernisme met zijn twijfel over en relativering van fundamenten, grondslagen, ‘van de stabiliteit van onze identiteit en de echtheid van onze ervaringen’, naar vandaag. De huidige terugkeer van het engagement of van politieke, sociale of ideologische betrokkenheid in de kunsten, kan alleen maar betrekking hebben op een groeiend wantrouwen ten op zichte van het ‘(post)moderne, liberale individu, dat zijn eigen o zo autonome leefstijl aanschaft op de meubelboulevard, de zwarte markt in Beverwijk, of bij de IKEA’.
Het nieuwe engagement is geen utopisch of zelfs maar optimistisch engagement: ‘Geloof in de toekomst heeft plaatsgemaakt voor scepsis als grondhouding van een geëngageerde leefstijl of culturele praktijk’ schrijft René Boomkens. Ook Lieven De Cauter denkt niet dat er bij het nieuwe engagement sprake is van een nieuw optimisme, hij zou het eerder een ‘kritisch pessimisme’ willen noemen. Het komt niet voort uit ‘utopische, messianistische of marxistische heilsverwachtingen’, maar is het gevolg van een ‘besef van urgentie in het licht van een constellatie van catastrofes onder het grimmige gesternte van een Nieuwe Imperiale Wereldorde’.
De meeste auteurs verwijzen naar het verleden om aan te geven dat engagement uiteindelijk weinig oplevert. Over het nieuwe engagement wordt alleen in algemene termen gesproken, er worden geen specifieke voorbeelden in de architectuur genoemd en het blijft dan ook onduidelijk wat wij ons er bij moeten voorstellen.
Daarbij wordt door Ole Bouman, terecht de vraag gesteld of architectuur (anders dan beeldende kunst) niet per definitie geëngageerd is, het gaat toch altijd over zaken die mensen, de gemeenschap, aangaan. Volgens hem is aan het ‘nieuwe’ engagement dan ook alleen maar nieuw dat architecten er nu weer mee geassocieerd willen worden. Iets dat een tijd lang niet het geval was. Het is een continue golfbeweging van het benadrukken van de autonomie van architectuur naar het vragen van aandacht voor de maatschappelijke aspecten ervan.
Volgens Janny Rodermond moeten architecten zich weer bewust verhouden tot de bestaande maatschappelijke realiteit. Nu de ‘hype rond de kwaliteit van de Nederlandse architectuur’ voorbij is moeten architecten maar weer eens met beide benen in het maatschappelijk debat gaan staan: ‘De toegankelijkheid van zorg, onderwijs en huisvesting voor iedereen is een zaak die ook de ontwerpende sector aangaat. Nu de publieke sector onder druk staat is een kritisch debat over de grenzen van de privatisering vereist.’
De discussie over het ‘nieuwe engagement’ vertoont gelijkenissen met het ‘normen en waarden’ debat, iedereen heeft het erover, het is duidelijk dat het een actueel thema is, maar waar gaat het nou eigenlijk over? Zaken worden makkelijk met elkaar verward en er heerst al snel een ongemakkelijke stemming: men haalt de schouders erbij op. In de bundel ‘Nieuw engagement’ mist de praktijk, zeker wat betreft de architectuur. Welke architecten houden zich ‘opeens’ bezig met maatschappelijke problemen en welke dan niet? Het is blijkbaar een item waar vooral over wordt gesproken, maar wordt er ook mee gewerkt of ontworpen?
Het lijkt erop alsof veel van de auteurs met een nare smaak in de mond hebben zitten schrijven, ze hadden het liever over iets anders gehad. Iets minder cynisme en wat meer ‘engagement’ met het onderwerp was prettig geweest.