Recensie

De Steen van Berlage

Veel is al geschreven over de betekenis van Berlage voor de architectuurontwikkeling in Nederland. In de publicatie De steen van Berlage schets Herman van Bergeijk een niet zo bekend beeld van deze architect aan de hand van diens teksten.

Taaie kost, dat is De steen van Berlage in ieder geval. Een stilistisch wangedrocht, met alinea’s van een pagina, onbegrijpelijke zinnen en niet te volgen redeneringen. Het lijkt wel of Herman van Bergeijk zich zo met zijn hoofdpersoon heeft geïdentificeerd dat ook zijn tekst ‘door het gebrek aan systematiek in zijn betoogtrant, door de vele citaten en door de herhalingen moeilijk toegankelijk [is].’ (Van Bergeijk over Berlage, pag. 39 van het gerecenseerde boek). Identificatie of niet, enige tekstredactie had wonderen kunnen doen voor de leesbaarheid van de tekst, en de wat storende overlap tussen de drie essays waaruit dit boek bestaat, kunnen beperken.

Maar toch… Wie door het stilistische en compositorische beton weet heen te breken, en een beetje verstand heeft van de Nederlandse architectuurgeschiedenis, krijgt met enig denken en zoeken toch een Berlage te zien, zoals hij de literatuur zelden gehaald heeft. Een zoeker, die verder keek dan architectuur alleen; geen groot denker, maar een worstelaar die actuele ideeën uit de filosofie en de waarnemingspsychologie probeerde te integreren in zijn theorieën over architectuur en stedenbouw. Een zwoeger ook, die probeerde uit de chaos van historiserende stijlen van de late negentiende eeuw weer een architectuur te creëren die paste bij de eigen tijd, en aansloot op de mogelijkheden en beperkingen van de moderne wereld.

Anders dan Auke van der Woud, die in zijn veelgelezen boek Waarheid en Karakter Berlage wat makkelijk wegzet als een slimme, zelfs opportunistische volger van architectonische modes en andermans ideeën, neemt Van Bergeijk Berlage wel serieus, zonder diens zwaktes te verhullen. Berlage’s gedachtegoed had inderdaad niet altijd een grote theoretische diepgang en zijn originaliteit berustte meer op de doordachte compilatie van gedachten van anderen dan op zijn eigen creativiteit. Desondanks leverde die originaliteit wel baanbrekende gebouwen op als de Beurs of het niet zo bekende Holland House in Londen.

In zijn analyses laat Van Bergeijk daarbij goed zien dat het zinloos is deze en andere gebouwen van Berlage te zien als voorlopers van het modernisme, in de zin van zakelijk, a-historisch en a-esthetisch functionalisme. Berlage wilde geen afscheid nemen van de geschiedenis, en hoewel hij lelijkheid soms acceptabel of zelfs onvermijdelijk vond, bleef hij architectuur als bouwkunst zien. Gebouwen moesten helderder en eenvoudiger worden, maar zeker niet ornamentloos. Hij zocht naar een ‘impressionistische’ architectuur van grote gebaren en weidse vlakken met waar nodig kleine accenten, een architectuur die zo zou passen bij de snelle industriële maatschappij, zonder zelf machinaal te worden. Bovendien zou alleen een dergelijke architectuur ook kunnen aansluiten op ervaringen en de manier van kijken van de moderne mensen, en zo, met de stedenbouw, kunnen bijdragen aan een effectief en prettig stadsbeeld.

Deze subjectieve kant van Berlage is, in samenhang met diens ‘impressionistische’ benadering van architectuur en stedenbouw, de cruciale draad in Van Bergeijks boek. Van Bergeijk ziet er ook één van de blijvende kwaliteiten van Berlage’s erfenis in, die nog steeds actualiteitswaarde heeft. Waarlijk een opmerkelijke en frisse benadering voor een docent in Delft! Hopelijk komt de boodschap ondanks de ondoordringbaarheid van Van Bergeijks boek toch door. Of Berlage nu actueel is of niet, een beetje meer aandacht voor de indrukken die architectuur op het netvlies en in de geest achterlaat kunnen we namelijk tegenwoordig best gebruiken.