Recensie

Brilliant Orange I

Voetbalkoorts: Architectuur en voetbal hebben niets met elkaar te maken. Dat beweert architect Lars Spuybroek tenminste in ‘Brilliant Orange, the neurotic genius of dutch football’, één van de leukste voetbalboeken voor architectuurliefhebbers.

Auteur David Winner, Brits journalist en bewonderaar van het Nederlandse voetbal, is het duidelijk niet met Spuybroek eens. In een onderhoudend geschreven analyse van het Nederlandse voetbal van de laatste decennia, legt Winner keer op keer verbanden met de Nederlandse cultuur en historie. De nadruk ligt daarbij op de ruimtelijke ordening en op de architectuur. Winner sprak niet alleen met voetbalkenners, maar ook met een groot aantal cultuurdragers en met name met architecten. Het verband dat hij legt tussen onze ruimtelijke ordeningstraditie – het creëren van ruimte in een overbevolkt land – en de manier waarop het Nederlandse voetbal 'ruimte maakt' op het veld klinkt overtuigend. Je hebt kennelijk een buitenlander nodig om te beseffen dat termen als 'ruimte maken' en 'in de ruimte spelen' typisch Nederlandse voetbaltermen zijn.

'Holland schept ruimte', het thema van de 'winnende' inzending voor Expo 2000 van MVRDV is zo gezien nog een revanche voor het echec van de vorige Europese kampioenschappen in 2000.

De enigmatische doodsdrift die het Nederlands elftal keer op keer tentoonspreidt en die in het boek eveneens aan de orde komt, kon afgelopen maandag voor de zoveelste keer worden herbeleefd toen er aan het klassieke drama uit 1974 een avondvullend televisieprogramma werd besteed. Maar ook het recente verleden is rijk aan voorbeelden. De wedstrijd Italië-Nederland bijvoorbeeld (penalties!!!, zie noot onder aan deze pagina), die een paar maanden na het verschijnen van Briljant Orange, opnieuw een nationale rouwperiode inluidde.

Maar er is ook veel moois over het Nederlandse voetbal te melden. Beeldend kunstenaar Jeroen Henneman wijst bijvoorbeeld op de schoonheid van boogballen boven het veld, een derde dimensie in het spel die wellicht minder verband houdt met de platte ruimtelijke ordening, maar die voor Winner aanleiding is om Lars Spuybroek naar zijn voorliefde voor curves te vragen. Na de eerder genoemde ontkenning van enige relatie tussen architectuur en voetbal bekent Spuybroek dat hij als keeper vooral geïnteresseerd was in het construeren van een zo mooi mogelijke safe.

Het boek staat vol van dergelijke korte terzijdes, zo komt Winner, aanvankelijk tot zijn verwondering, telkens diagrammen tekenende trainers tegen – 'In the end I've learned to love them.' Als lezer ben je inmiddels zo ingevoerd in de automatische associatie met architectuur, dat een referentie naar de diagramcultuur van de jongste generatie architecten zich vanzelf aandient.

Terecht situeert Winner het hoogtepunt van het Nederlandse voetbal in de periode eind jaren zestig, begin zeventig. De verbanden die hij legt tussen het Totaalvoetbal van die jaren en bijvoorbeeld Total Design (Crouwel) en Totale Architectuur (Bakema) liggen mischien minder voor de hand. De tweede bloeiperiode, het voetbal van Ajax in de jaren negentig, waarbij Louis van Gaal de individuele speler ondergeschikt maakte aan het systeem, wordt overtuigender vergeleken met de architectuur. Benthem & Crouwel, 'Houdini's van de polder' volgens Winner, organiseerden bij de bouw van Schiphol, 'op een steenworp afstand van de Arena', in de eerste plaats een proces, een flexibel systeem dat soepel kan reageren op 'gaten in de verdediging'. Zoals de Ajax-machine van Van Gaal al balcirculerend loerde op 'mogelijkheden' die de tegenstander openliet, zo reageert de ontwerpmachine van Benthem & Crouwel soepel op de complexe en snel wisselende omstandigheden die zich bij een dergelijke grote, langdurige opgave voordoen.

helden:

De held van het boek is Johan Cruyff, architect van het totaalvoetbal, propagandist van de balans tussen individuele klasse en het collectieve systeem, (daarom) criticus van het systeemvoetbal in het algemeen en van Van Gaal in het bijzonder, maar vooral een ster. En daar gaat Winners vergelijking met architectuur mank; hij vindt geen vergelijkbare held onder de  architecten. En dat terwijl Rem Koolhaas – opmerkelijk afwezig in het boek, slechts één referentie – een voor de hand liggende kandidaat is. Hij is van dezelfde generatie als Cruyff, propageert teamwork, maar doet dat net als Cruyff eigenlijk om ruimte te maken voor de (eigen) individuele klasse als speler, zag eerder dan Benthem & Crouwel in dat de 'helse complexiteit' van een grote bouwopgave (Lille) niet bestreden moet worden, maar juist moet worden uitgebuit en bespeeld en hij bezat – zeker in het begin van zijn loopbaan – eenzelfde doodsdrift als het Nederlands elftal: altijd weer het mooiste ontwerp in een competitie, maar nooit bouwen. Tenslotte steekt Koolhaas Cruyff als hedendaags orakel bijna naar de kroon.

Desondanks 'a lovely book' zoals Simon Kuper op de flaptekst schrijft. 'It may even save the Dutch from losing on penalties all the time.'

Laten we dat ook de komende weken blijven hopen.