De discussie over de betekenis van de openbare ruimte woedt onverminderd voort. Tijdens het symposium ‘Zuidas Public’ werden stellingen betrokken door de voorstanders van de onbenoemde ruimte en de aanhangers van de geregisseerde aanpak.
De Amsterdamse Zuidas begint vorm te krijgen. Langs de ringweg verrijst de duurste kantoorwijk van Amsterdam, en misschien wel van heel Nederland. Jeroen Boomgaard (lector kunst & publieke ruimte) noemde het ’the place to be’. Inmiddels kan men zich een goede voorstelling maken van de nog te ontwikkelen en reeds in ontwikkeling zijnde gebouwen. Anders is het gesteld met de openbare ruimte. Artist impressions tonen de gebruikelijke ontwikkelaarsfantasie: het klimaat is mediterraan, de zon schijnt altijd en de straat wordt bevolkt door wandelende, gelukkige, jonge, witte mensen. Het Lectoraat kunst en publieke ruimte en de Vrije Universiteit hadden kunstenaars, wetenschappers en ontwerpers uitgenodigd om te praten over de betekenis van de openbare ruimte. Een deel van de sprekers sprak over de politiek van de openbare ruimte. Zij pleitten ook voor het met minimale middelen inrichten en het onbenoemd laten van de ruimte. Anderen vertelden gepassioneerd over hun ontwerpen, schijnbaar zonder zich bewust te zijn van de publieke (en dus politieke) implicaties van hun ingrepen.
Dat het ontwerpen van de openbare ruimte een politieke daad is, is volgens Wim Nijenhuis (filosoof) en Patrick Healy (architectuurcriticus TU Delft) evident. Nijenhuis onderzocht de betekenis van de openbare ruimte in haar historische context daarbij Joseph Goebbels citerend ‘Wie de straat verovert, verovert uiteindelijk de staat’. Healy gaf zijn visie op de aard van de openbare ruimte. Hij stelde dat ontwerpers zich tegenwoordig primair concentreren op circulatie (een manier om massa’s te controleren) terwijl openbare ruimte juist vooral een verblijfsruimte moet zijn. Hij riep ontwerpers dan ook op niet alleen met het eindbeeld voor ogen te ontwerpen. In plaats daarvan pleitte hij voor een ander beeld, een ruimte waar plaats is voor het individu maar ook voor het gemeenschappelijke: een ruimte voor een ‘shared social trust’. Healy stelde dat onderwerpen als dynamiek en vermenging interessante ontwerpuitgangspunten zijn, maar dat het gaat om ‘significance and meaning’. Contradictie en tegenstellingen zijn nodig, maar komen niet tot stand op de geregisseerde manier waarop het nu gebeurt. Healy erkende dat zijn visie tegen de gangbare opvattingen ingaat, maar het is ‘a struggle that we have to make in order to live a better life’.
Hij kreeg bijval van stedenbouwkundige Bruno de Meulder. Deze ziet de openbare ruimte als een theater, een decor voor sociale activiteiten. ‘Het decor beïnvloedt in zekere mate het gedrag, maar uiteindelijk wordt het spel niet bepaald door het decor’. In zekere zin moet de openbare ruimte daarom ‘onverschillig’ zijn. Behalve een plek voor ontmoeting moet de openbare ruimte ook een plek zijn waar deze ontmoetingen vermeden kunnen worden. Daarnaast is het van belang dat de openbare ruimte niet gecommercialiseerd is. De grootste opgave voor ontwerpers is zijn inziens dan ook hoe een openbare ruimte te ontwerpen die ‘niets is’, zonder dat het een ‘non-space’ wordt.
Afgaande op de artist impressions en de toelichting van Pi de Bruijn (supervisor en mede-ontwerper Zuidas) zal de Zuidas waarschijnlijk niet Healy’s en De Meulders ‘place to be’ worden. Bij de Zuidas is gekozen is voor een ‘heldere scheiding tussen publiek en privaat’. Atria van de gebouwcomplexen functioneren als openbare ruimte. Het is de vraag in hoeverre dit soort plaatsen – met particuliere beveiligingsmensen die de vele geboden moeten handhaven – werkelijke openbare ruimte te noemen is. In de plinten van de gebouwen, op de begane grond en eerste verdieping, zullen functies komen die ‘aan de publieke ruimte gerelateerd zijn’. Gebaseerd op ervaringen in Brussel sprak De Meulder zijn twijfels uit of er wel voldoende ondernemers te vinden zijn die alle horeca- en detailhandelruimte kunnen vullen. De Bruijn deelde deze zorg niet.
De openbare ruimte in de buitenlucht wordt zo klein en smal mogelijk gehouden, dit om het ‘binnenstadsgevoel’ op te roepen, aldus De Bruijn. Deze ruimtes worden ‘clean and clear’ om de kosten in onderhoud te beperken. De strak geregisseerde aanpak die De Bruijn voorstaat kwam duidelijk naar voren toen hij de vele plantsoenen in Buitenveldert als ‘doelloos groen’ karakteriseerde. Op de Zuidas zal men daarom straks enkel ‘waterpleinen’ vinden en wat ‘strategisch groen’. Mogelijk wordt zo een functionele omgeving gecreëerd om van A (het metrostation) naar B (werk, woning, universiteit) te lopen, maar geen verblijfsruimte waar Healy en De Meulder voor pleitten.
De machtstrijd over de inrichting en dus betekenis van de openbare ruimte werd op het symposium geïllustreerd door een anekdote. Volgens De Bruijn was Rijkman Groenink (voorzitter Raad van Bestuur ABN amro) niet gecharmeerd van de hoogbouw die het weidse zicht vanuit zijn werkkamer ging blokkeren. Na wat heen en weer gepraat werd besloten dat er een diagonaal in het stratenplan getrokken zou worden zodat Groenink zijn ruime zichtas zou behouden. ‘Wie de straat verovert …’. Op de Zuidas lijken dat de ontwikkelaars en multinationals te zijn.