Feature

Creatief besturen

Broedplaatsen, schaduwplanning, ‘creative class’; stadsbestuurders vragen zich af hoe zij kunstenaars en cultureel ondernemers binnen de stadsgrenzen kunnen houden. Maar het is de vraag hoeveel inmenging van bestuurders een levendige vrijplaats eigenlijk kan hebben.

Menig gemeentebestuurder heeft zich de afgelopen jaren over het fenomeen ‘broedplaatsen’ gebogen en getracht hiervoor een beleid te ontwikkelen. Broedplaatsen zijn (kort door de bocht genomen) door bestuurders aangewezen en gesubsidieerde locaties in de stad waar kunstenaars en cultureel ondernemers kunnen werken, waar subculturen de kans krijgen te ontluiken en te bloeien. Wie zich hiertoe mag rekenen is – uiteraard – niet helder te definiëren: fotografen, architecten, webontwerpers, deejays, organisatoren van culturele manifestaties? Dat maakt de discussie over nut en noodzaak van broedplaatsen wel wat schimmig, want wie wil er nu niet een goedkope (gesubsidieerde) werkruimte hebben?

Betaalbare leef- en werkomstandigheden zijn belangrijk voor kunstenaars en andere ‘creatievelingen’ om te kunnen starten met een onderneming, om te kunnen experimenteren. Vroeger werden leegstaande scholen, kantoren en fabrieken door kunstenaars zelf in bezit genomen en ontstonden er vrijplaatsen die functioneerden op basis van zelfregulering – de ene keer succesvoller dan de andere keer. Door de ontdekking van de ‘potenties’ van deze locaties door ‘de markt’ is er een toenemend gebrek ontstaan aan dit soort ruimtes. Dit gebrek wordt nog eens in de hand gewerkt doordat eigenaren en gemeenten bij leegstand direct bedrijven inschakelen die het beheer van het pand tijdelijk overnemen door er anti-kraak in te plaatsen; geselecteerde burgers met voornamelijk bezigheden buitenshuis die het pand alleen bewonen. Langzaam maar zeker ontvluchten creatievelingen bepaalde steden bij gebrek aan betaalbare werkruimte.

Maar creativiteit is goed voor de stad, ze vormt de sleutel tot economische groei – aldus Richard Florida, de auteur van de bestseller The Rise of the Creative Class, een publicatie die op het nachtkastje van menig beleidsmaker ligt – en dus moeten er locaties aangewezen worden waar de subculturen kunnen gedijen. Een tamelijk paradoxale situatie.

Stedenbouwkundigen Wies Sanders en Luuk Boelens (Urban Unlimited) stellen zich in hun rapport De Schaduwstad de vraag, hoe subculturen gefaciliteerd kunnen worden zonder dat directe overheidsinmenging plaatsvindt en er dus een zekere mate van afhankelijkheid ontstaat. Als mogelijk antwoord introduceren zij een instrument dat ze schaduwplanning noemen. Hieronder wordt verstaan ‘een toenemende bewustwording van de consequenties […] van datgene wat in (beleids)plannen opgenomen wordt […] over gebruik en organisatie van (spontane) stedelijkheid in de stad’. Maar ook ‘een praktijk waar sommige gebieden en thematische onderdelen van het stedelijke beleid bewust niet gepland worden en buiten de politieke, burgerlijke en vooral ook investeringsdiscussies worden gehouden’.

Om de (on)mogelijkheden van een dergelijk planningsinstrument te verkennen, organiseerden Urban Unlimited en de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting van de gemeente Rotterdam vrijdag 20 augustus een excursie naar minder bekende plekken in de Maasstad, naar de zogenaamde Schaduwstad. Een van de locaties die werd aangedaan ligt naast het Centraal Station. In afwachting van sloop staan in de omgeving van de Delftsestraat veel gebouwen leeg. Een aantal ruimten is tijdelijk en met toestemming van de eigenaar betrokken door (startende) ondernemingen. Zo wordt een ruimte gebruikt als tangoschool, zijn in een ander gebouw drie ontwerpbureaus gevestigd, en op weer een andere locatie is een succesvol ontwerper/producent van speelgoedauto’s voor dierentuinen gevestigd. Over een aantal jaren zullen zij plaats moeten maken voor kantoren en luxe appartementen. De vraag die tijdens de excursie aan de orde kwam was of het mogelijk zou zijn om binnen een dergelijk vernieuwingsproject ruimte te reserveren voor dit soort reeds bestaande initiatieven? Een voor de hand liggende maar misschien toch wat naïeve vraag.

In Amsterdam zijn voorbeelden te noemen van complexen die als vrijplaats functioneerden (Tetterode, NRC-gebouw) en later een plek kregen binnen de stedelijke vernieuwing. Ondanks dat enkele van de oorspronkelijke bewoners en gebruikers bleven, veranderde het karakter van de voormalige vrijplaatsen; van creatieve ‘hotspots’ was steeds minder sprake. Dat roept de vraag op of het juist niet de kracht van vrijplaatsen is dat ze steeds op onverwachte plekken ontstaan waarbij nieuwe mensen het initiatief nemen. Creatievelingen zijn inventief genoeg om nieuwe kansen te zien.

Levensvatbaarder en economisch interessanter dan het (ruimtelijk) faciliteren van broedplaatsen of dit nu door middel van schaduwplanning of met behulp van subsidies gaat, is een (deel)gemeentebestuur dat niet afwijzend staat tegenover initiatieven wanneer oude parkeergarages, tramremises en andere incourante gebouwen werkruimten worden. Bij gebouwen die zijn afgeschreven, zijn huurinkomsten voor de eigenaar pure winst, voorwaarde is wel dat hij niets hoeft te investeren. Dit vraagt naast zelfredzaamheid van de gebruikers vooral om het soepel hanteren van de regels door stads(deel)besturen en andere instanties zoals de brandweer; ook zij moeten creatief gaan denken. Want zoals Florida stelt, ‘They [creatievelingen] look for a place that’s open-minded and exciting’.