‘Architectuur is mooie dingen maken, maar dan is er de stress van de oplevering’, aldus het reclamespotje voor een wasmiddelenmerk. Hetzelfde geldt voor het maken van tentoonstellingen.
Linda Vlassenrood, curator van de tentoonstelling Hybride Landschap de integratie van stad en land als Nederlandse ontwerpopgave 1980-2004, momenteel te zien in het Nederlandse paviljoen tijdens de architectuurbiënnale in Venetië, hield voor ArchiNed een dagboek bij gedurende de week voorafgaande aan de opening.
Zondag 5 september – Ben aan het bijkomen van een nacht doorwerken bij de vormgevers in Schiedam. Het transport is donderdag al op weggegaan naar Italië, maar negen boeken voor de studietafel waren nog niet helemaal af. Nu dus wel. Met name de vormgevers hebben zich maandenlang helemaal uit de naad gewerkt, sloffen sigaretten opgerookt en partners verwaarloosd. De laatste correcties hebben we vannacht doorgevoerd en vandaag worden de boeken gedrukt en gebonden.
Maandag 6 september – De dag begint gehaast want ik sta een uur te laat op en weet dat ik nog snel een aantal afspraken af te werken heb alvorens naar Venetië te vertrekken. De belangrijkste is een gesprek met een journalist van dagblad Trouw. Het is mijn eerste gesprek met de pers over deze tentoonstelling en dat betekent altijd een beetje zoeken naar de juiste woorden. Na maanden in een onderwerp te hebben gezeten, moet de tentoonstelling opeens in hapklare brokken worden toegelicht. De journalist wil onder andere weten waarom het NAi stedenbouw en landschap op een architectuurbiënnale wil presenteren. Het antwoord is heel simpel. Er is in Nederland meer gaande dan alleen jonge hippe architectuur, meer dus dan het beeld dat het buitenland inmiddels wel kent. Het is daarom goed eens iets anders aan de orde te stellen en de uitdaging ligt dit keer in een zeer bijzonder, maar weinig mediageniek onderwerp.
Venetië. Meteen na aankomst door naar het paviljoen. Ik heb de tentoonstelling alleen op de computer gezien en ben dus ontzettend benieuwd. Het hele paviljoen staat vol grote, fel gekleurde maar nog ingepakte ladekasten. Het is fijn om te merken dat mijn voorstellingsvermogen me niet in de steek heeft gelaten. De opbouwploeg is een hele dag met een enorme hijskraan en voorheftruck bezig geweest om de spullen te lossen. Niet verwonderlijk aangezien sommige blokken meer dan 250 kilo wegen. De mannen liggen inmiddels op het strand. Zal ik daar deze week ook nog komen?
Donderdag 9 september – Het is de eerste persdag. Ik heb nog geen idee hoeveel persmuskieten aan zullen vliegen. Het is al vrij snel druk. Het blijken vooral architecten en andere medewerkers van de paviljoens te zijn. Ik hou iedere bezoeker nauwlettend in de gaten. Het is natuurlijk maar de vraag of ze gaan doen wat ik wil dat ze doen en het verhaal van de tentoonstelling oppikken. Kortom, lopen ze de introductie niet voorbij, openen ze de laden wel en beginnen ze überhaupt aan de juiste kant van de tentoonstelling. Na een dag is het patroon wel duidelijk. Net als in het NAi bestaat hier de categorie ‘lui’: een groep vakgenoten die graag in hapklare brokken denkt en vooral weinig wil lezen. Doorgaans verblijven zij twee minuten in het paviljoen. Een andere groep heeft zin, of nog puf, en neemt de tijd. De tentoonstelling is in ieder geval zo opgezet dat beide soorten bezoekers aan hun trekken komen. De kaartenreeks van MUST geeft een overzichtelijk en bijna monumentaal beeld van de transformatie van Nederland, het kleurenpalet van de kasten is verleidelijk en vrolijk, en de diehards kunnen zich volledig met de laden en studieboeken uitleven.
Vrijdag 10 september – Ik heb nog weinig paviljoens gezien, alleen die van de buren België en Spanje. Ik heb helemaal niet de rust om aandachtig informatie op te nemen en kan maar nauwelijks mijn eigen stek verlaten. De prijs voor het beste paviljoen is inmiddels aan België vergeven. De jury lijkt de afgelopen drie edities niet verder gelopen te zijn dat het korte straatje naar het Italiaans paviljoen, aangezien Spanje de prijs in 2000 won. De meeste Nederlanders vinden de paviljoens van Duitsland en Japan heel bijzonder, maar een echte winnaar wordt niet aangewezen. Inmiddels zijn de voorbereidingen voor de opening in volle gang. Ik heb Joachim van Sound Architecture uit Rotterdam laten invliegen om muziek te draaien. Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken Atzo Nicolaï komt de tentoonstelling openen, hij wordt via de achteruitgang van het vliegveld met een taxiboot naar het paviljoen gebracht. De opening is een succes. De hele (wat oudere) jetset van de Nederlandse architectuur is aanwezig. De drank is binnen een uur volledig op en het regent complimenten met ‘didactic, but sexy’ als meest treffende opmerking. In ons brakke appartement trek ik ’s nachts samen met wat mensen een fles wijn open waarna de biënnale nog eens goed wordt besproken.
Dinsdag, 7 september – De ladekasten met maquettes erop worden op hun plek gezet en de kaartenreeks van Nederland hangt zelfs al. De tentoonstelling lijkt zowaar half af! De eerste nieuwsgierigen van andere paviljoens komen langs. Met name de Israëliërs zijn onder de indruk. ‘Tja, de Nederlanders hebben altijd één van de beste paviljoens’ is hun commentaar. Kortom, er is een reputatie hoog te houden. Een gouden leeuw voor het beste paviljoen zit er dit jaar overigens niet in, want deze hebben we de vorige keer al gekregen.
Woensdag, 8 september – Nog één dag te gaan. Het plakken van de honderden blokjes op de maquettes is begonnen en het ontwerpbureau Traast & Gruson draait als een geoliede machine. Inmiddels zijn de Israëliërs alweer drie keer teruggeweest. Een songfestival-gevoel begint zich meester van me te maken. Naast België gaven wij toch ook altijd heel veel punten aan Israël? En die kregen wij toch ook altijd weer terug? Ik verontschuldig me dan ook dat ik nog niet bij hen ben langs geweest.
Ondertussen speelt zich rondom het paviljoen een bijzonder tafereel af: de ramen moeten worden gelapt. Het paviljoen is namelijk grondig gerenoveerd met als gevolg dat je door de ramen bijna niets kan zien. Er komen zes mannetjes om ze schoon te maken, maar al snel blijkt dat ze nog nooit één raam hebben gelapt en voor het gemak maar onderaan beginnen. Na een halve dag is de klus dan toch geklaard en kan de tentoonstellingstitel eindelijk op de ruit worden geplakt. Aaron Betsky (directeur NAi) is inmiddels ook gearriveerd. Hij heeft tijdens het voorbereidingsproces slechts flarden van de tentoonstelling gezien en is erg tevreden met het resultaat. Met mij hoopt hij dat de boodschap gaat overkomen. Ik snak naar een goed glas koude witte wijn aan de kade.