Recensie

Buiten wonen?!

Nu het taboe op het bouwen in het landelijk gebied is verdwenen, is de vraag om strategieën voor een zorgvuldige ontwikkeling van het open landschap actueler dan ooit. Architectuurcentrum Aorta organiseerde een masterclass rond dit thema. Joost Verlaan bespreekt de resultaten.

De presentatie van het eerste team begint met een filmpje over een jongetje wiens opa een stuk land voor hem heeft gekocht ten noorden van Utrecht, alwaar hij dan over 20 jaar ‘buiten’ kan gaan wonen. Gaandeweg de presentatie wordt duidelijk dat dit mogelijk wordt via een nieuw in het leven te roepen organisatie; NV Noordwaarts!. Deze coalitie van grondbezitters en andere partijen betrokken bij het gebied ten noorden van Utrecht, kent een eigen financieringsconstructie en heeft, omdat zij de grond ook bezit, directe ontwikkelingsmogelijkheden. Zo wordt de impasse waar de betrokken partijen zich momenteel in bevinden doorbroken, afhankelijk van overheidsgelden en subsidies zijn zij te zwak om hun plannen zelfstandig tot uitvoering te brengen. Deze manier van coalitievorming ten behoeve van ontwikkeling van het landschap ligt verankerd in de cultuurhistorie; op dezelfde wijze is toentertijd het veenweidegebied ontwikkeld. De NV geeft zogenaamde ‘landschapsaandelen’ uit, kavels in verschillende maten waar men vervolgens naar eigen wens op kan ‘buiten wonen’. Deze kavels worden uitgegeven met een vertraging in het bebouwingsrecht. Tegen de tijd dat er gebouwd gaat worden zijn de gewenste landschapsonderdelen tot voldoende wasdom gekomen om de kolonisatieactiviteiten te kunnen verdragen. Men onderscheidt drie sferen, te weten; het water- en zodden-landschap, een extensief begraasd weidegebied en de overgang van lage naar hoge bosgronden.

Buiten wonen?! Dat is een rustieke boerderij op het platteland, of een riante villa in het groen, met de geneugten van de stad onder handbereik. Een plek waar je tot rust kan komen, waar de kinderen nog veilig buiten kunnen spelen, of waar men kan genieten van het welverdiende pensioen. Deze clichés en nog een handvol associaties met het dorpse plattelandsleven dienen zich aan bij het begrip ‘buiten wonen’. Werd het landelijk gebied vooralsnog enigszins gevrijwaard van bebouwing door het veel besproken contourenbeleid uit de vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, in de jongste Nota Ruimte worden deze contouren losgelaten, en ontstaat er ruimte om de ‘buiten-woon-droom’ werkelijkheid te maken.

Inhakend op de actuele discussie over het hoe en waarom van buiten wonen organiseerde Architectuurcentrum Aorta een masterclass met de ontwerpopgaaf; hoe kan er zorgvuldig gebouwd worden in het landelijk gebied rondom Utrecht? Niet de vraag óf er gebouwd moet worden in het buitengebied, maar hoé er dan gebouwd moet worden stond centraal in de als workshop georganiseerde ontwerpopgaaf. Drie teams aangevoerd door respectievelijk; Machiel Hopman en Paul Roncken; Luuk Boelens en Tom Frantzen; Pepijn Godefroy en Marieke Timmermans, ontwikkelden elk een eigen strategie voor het hun toegewezen studiegebied. Dit zijn achtereenvolgens het uitgestrekte veenweidegebied ten noorden van Utrecht voor team 1; de beboste heuvelrug in het oosten voor team 2; en de gebieden onder invloed van de rivier in het westen voor team 3. Op de expositie vielen de resultaten van hun inspanningen te bewonderen middels drie geprojecteerde presentaties.

Het tweede team zet in haar strategie voor het gebied ten oosten van Utrecht de doelstellingen van de stake-holders centraal, ervan uitgaande dat zij in voorgaande onderzoeken al veel zinvols over de relatie ‘binnen – buiten’ bedacht hebben. Naast de stelling dat buiten wonen zijn onschuld verloren heeft – het is verworden tot een vorm van suburbaan wonen – en dat elke woningtoevoeging het gevoel van ‘buiten’ zijn volledig om zeep zal helpen, definiëren zij buiten wonen vooral als sociale conditie. Het gaat om het ‘ons kent ons’ gevoel; de dorpse sfeer met lokale voorzieningen en rust die passen bij ‘buiten wonen’. Om het gevoel van ‘buiten’ zijn te versterken en/of te behouden introduceren zij een zestal strategieën. Deze variëren van een kernenstrategie waar nieuwe woningen aansluiten op bestaande kernen tot een nieuwe identiteitsstrategie voor de Uithof of een revitalisering van de A12-aansluiting. Het kernidee is dat al de strategieën los van elkaar of tezamen, in een eigen tempo, ontwikkeld kunnen worden, en dat zij uiteindelijk allen bijdragen aan de gewenste kwaliteit voor het buitengebied.

De strategie van het derde team wordt gefundeerd op een verandering in de rolverdeling tussen overheid en particulieren. Waar de overheden nu het programma en de functies bepalen door bestemmingsplannen, en particulieren slechts nog invulling kunnen geven aan de verschijningsvorm van het geplande moeten we, volgens team drie, toe naar een rolverdeling waar de overheden sturen op ruimtelijkheid (structuur van het landschap) en particulieren het programma invullen. Dit alles wordt gevat in een fijne oneliner; ‘meer vrijheid met meer voorwaarden’. De schaalvergroting in de landbouw wordt aangegrepen als potentie om landelijk te bouwen. Waar door schaalvergroting boerenerven verdwijnen kunnen deze worden overgenomen door particulieren; de zogenaamde burgererven. Eén schuur kan worden vervangen door een x aantal woningen. Uitgangspunt hierbij is dat het bouwvolume gelijk blijft zodat de openheid van het weidse landschap gewaarborgd is. In het rivierenlandschap voorziet men in de woningbehoefte door nieuwe ‘groene korrels’ op de oeverwallen te projecteren, een nieuw compact dorp te stichten en lintontwikkeling langs de dijk toe te staan. Om één en ander te bewerkstelligen moet de overheid zoeklocaties aanwijzen zonder deze direct te bestemmen; de grond wordt als het ware ‘koud’ gelaten. Op deze manier krijgt particulier initiatief weer meer ruimte.

Laatstgenoemde team stelt zich, waarschijnlijk zeer terecht, de vraag door wié er eigenlijk gebouwd moet worden in het buitengebied? Zij lijken veel waarde te hechten aan een nieuwe rolverdeling tussen overheid en particulieren. De andere teams lossen dit op door respectievelijk een NV (team 1) en decentralisatie in een soort dorpsradensysteem die moeten beslissen over de woningbouw (team 2). Zo verplaatst de discussie zich van de vraag hoé er gebouwd gaat worden naar de vraag door wié er eigenlijk gebouwd gaat worden? Hier zou nog aan toegevoegd kunnen worden; is er wel zo’n sterke buitenwoon-behoefte en waaraan wordt het beeld van buiten wonen eigenlijk ontleend? Komt zij niet voort uit een geromantiseerd, nostalgisch beeld van het dorpse plattelandsleven als tegenhanger van het stadse? Of zoals Frank van Dam schrijft in Agora; ‘op het ideale platteland wonen veel koeien maar wordt geen mest geproduceerd.’ Wanneer ouderen inderdaad minder verhuizinggezind zijn, en buiten wonen voor minder kapitaalkrachtigen niet bereikbaar is, zoals team twee stelt, dan is het nog maar de vraag wat voor beeld het buiten wonen werkelijk op gaat leveren. Een sluimerende suburbanisatie door de vestiging van welgestelde tweeverdieners in monofunctionele woonclusters, doet geenszins denken aan de romantische idylle van het buiten wonen.