Recensie

Lang leve het bedrijventerrein

Als je geen auto hebt, kom je er nooit: het bedrijventerrein. De reden daarvoor is tweeledig. Ten eerste is het bijna onmogelijk om er zonder auto te komen, en ten tweede is de auto vaak – voor de gemiddelde Nederlander tenminste – de reden van het bezoek, want de autoruitherstelservice, de uitdeukerij, de bandenspecialist en de occasionhandel hebben er allemaal een plekje.

De Orionstraat, 2015 / bedrijventerrein de Binckhorst, Den Haag, Nederland / foto Vincent van Zeijst, Wikicommons

Ieder overlastgevend bedrijf heeft zijn binnenstedelijke of binnendorpse locatie inmiddels ingeruild voor een plekje aan straat X in bedrijventerrein Y, meestal met een flinke loods erbij, vaak zo goedkoop mogelijk gebouwd, met wat losse opslag buiten op het terrein, gratis parkeren erbij en een flink reclamebord op of aan de gevel. Vanwege deze overheersende goedkoopte, deze alle creativiteit dodende laagwaardigheid, vinden stedenbouwkundigen het niet interessant om aan zo’n terrein te werken, zo stelt Stef van der Gaag, directeur van ontwerpbureau Kaap3, in het recent verschenen ‘Vademecum bedrijventerreinen’. Het zijn geen prestigieuze opdrachten, en er valt toch geen eer aan te behalen, is de algemene stemming onder zijn collega’s. Van der Gaag is gelukkig een andere mening toegedaan, en heeft er een vlekkeloze studie aan gewijd. Lang leve het bedrijventerrein!

Plaatjes

Het boek valt uiteen in drie complementaire delen. In het eerste deel analyseert Van der Gaag ‘de typologie van bedrijventerreinen en de gangbare plannings- en ontwikkelingspraktijk’. Deel twee behelst een ‘Atlas van ontwerptechnieken’ en in deel drie worden elf bestaande, op didactische gronden geselecteerde terreinen uit alle delen van Nederland uitputtend geanalyseerd. Uitputtend? Jazeker, en dat geldt voor alle drie de delen, want wie na lezing van dit boek nog niet weet hoe een bedrijventerrein ontworpen kan worden, wat er juridisch bij komt kijken of hoe een ontsluitingsweg er uit kan zien, heeft alleen maar de kaft bekeken. Andere excuses zijn er niet, want dit boek is geschikt voor dummies, gevorderden en professionals, en mede daardoor maakt het boek zo’n complete indruk. Er is slechts één minpuntje: het gortdroge, stijve taalgebruik. Maar daar staat tegenover dat de afbeeldingen stuk voor stuk overtuigend, helder, verleidelijk en krachtig zijn. Bij de elf voorbeeldgebieden staan bijvoorbeeld kaarten van het oorspronkelijke ontwerp, eventuele deelgebieden, het gebied in de regio, de directe omgeving, de stedelijke context, de ontsluiting, de parkeeroplossing, de groenstructuur, water, zonering, bebouwingsgrenzen, hoogteverschillen, architectonische uitwerking en zo verder. En tot slot van de presentatie krijgt de lezer nog een serie foto’s aangeboden, waar ook weer bovenstaande onderwerpen op te zien zijn. De stukken tekst zijn al net zo compleet. En wat blijkt, keer op keer? Het is heel goed mogelijk kwalitatief hoogwaardige terreinen te ontwikkelen, zonder dat dat direct extra geld kost.

Kwaliteit

Het woord ‘kwaliteit’ valt erg vaak in dit boek, en terecht, want meestal is dat synoniem voor ‘kostenverhogend’ en daar is niemand het op voorhand mee eens. Maar, zoals in het commentaar over ‘flight forum’ in Eindhoven te lezen valt, is ‘aangetoond dat bedrijven bereid en in staat zijn zich te schikken naar kwalitatieve voorschriften mits vooraf is aangetoond dat deze voorschriften de bedrijfsvoering niet schaden.’ Een bijkomend voordeel kan zelfs zijn dat het door speciale kwaliteitseisen zelfs beter lukt goed bij het terrein passende bedrijven aan te trekken. In vele andere, vergelijkbare studies is kwaliteit een lastige, want niet omschreven of vage term. Kwaliteit op zich betekent namelijk niks, zonder de toevoeging ‘goed of slecht’ en zonder omschrijving waarvan. Het goede van dit vademecum is nu dat de term ‘kwaliteit’ hier wel degelijk nauwkeurig wordt omschreven, ook voor bijvoorbeeld distributieterreinen, waar eigenlijk alleen bereikbaarheid en logistiek van belang zijn. De ‘vraag naar representativiteit’ telt hier nauwelijks. Met zonering of clustering, met een heldere structuur of met een duidelijke keuze voor het afwikkelen van parkeren en expeditie valt al een wereld te winnen. De rijksoverheid heeft dit inmiddels ook door, getuige de aanwijzing van 50 bedrijventerreinen als ‘Groot Project’ in het kader van de architectuurnota ‘Ontwerpen aan Nederland’.

Iedere zichzelf respecterende gemeentelijk dienst stedenbouw, ieder ontwerpbureau en iedere beleidsmaker die wat dan ook met bedrijventerreinen te maken heeft, is vanaf heden verplicht dit boekje in de kast te hebben staan. In de jaszak mag ook, want het formaat leent zich uitstekend voor gebruik ‘in het veld’. Het boek is lekker dik, 500 pagina’s, en zit erg logisch in elkaar. De vormgeving is net zo kraakhelder als de planconcepten die de auteur graag ziet voor de diverse soorten bedrijventerreinen. Stef van der Gaag heeft met zijn ‘Vademecum bedrijventerreinen’ niets minder dan het eerste en meteen definitieve standaardwerk gemaakt. Dit product wordt de komende jaren niet overtroffen.