Afgelopen 26 oktober was het weer zo ver: de jaarlijkse werkconferentie van het Ruimtelijk Planbureau (RPB) in de voormalige vertrekhallen van de Holland-Amerikalijn in Rotterdam.
Planologisch Nederland loopt daar de hele dag rond, deels vanwege de prachtige locatie, deels vanwege de altijd uitmuntende catering (waaronder de appeltaart van Dudok) en natuurlijk voor een niet onbelangrijk deel vanwege de enorme hoeveelheid (ongeveer 40) presentaties en ‘workshops’. Geen slechte term, ‘workshop’, vanwege de ruime mogelijkheden tot verbale publieksparticipatie. Maar écht interactief is de werkconferentie nergens: bij geen enkele presentatie die ik bezocht lag bijvoorbeeld een kaart klaar met een transparantje erover en wat viltstiften er naast. Of is tekenen geen planologie, maar stedenbouw? Dat zou wel een erg kortzichtige interpretatie van het vak zijn. Nog meer vaagheden: wat de medewerkers van het RPB met de mondelinge input uit de debatten doen, blijft onduidelijk.
Verschil
Stedenbouw en planologie groeien steeds meer naar elkaar toe, maar hebben wel degelijk hun eigen kerntaak. Het grijze gebied, waar beide disciplines schijnbaar zonder vakmatig onderscheid aan werken, groeit. Planologen maken steeds mooiere kaarten, al dan niet met behulp van een Geografisch Informatie Systeem (GIS), terwijl stedenbouwkundigen meer dan eens lappen tekst en onderzoeksresultaten publiceren en becommentariëren. Zelfs in sommige architectenkringen is het spuien van planologische data gemeengoed, al missen daar meestal de interpretatie, de visie en het morele oordeel. Gegevens verzamelen is één ding, er iets mee doen vanuit een bepaalde ontwerpopvatting of (politieke, economische, sociale) overtuiging is een tweede. Precies hier zit de kans om stedenbouw en planologie naadloos op elkaar te laten aansluiten, in een voortdurend tweerichtingsverkeer. Ze zijn om beurten volgend en sturend.
Taak
De website van het RPB schrijft: ‘Het RPB ( ) verkent systematisch ruimtelijke ontwikkelingen in het heden en in de toekomst, agendeert en signaleert nieuwe onderwerpen, schetst nieuwe beelden en ontwerpen.’ Dat schept verwachtingen bij iedereen die naar de Ruimteconferentie gaat. Maar bij één van de presentaties begon de inleiding met de opmerking ‘wij zijn pas twee weken bezig, wat moeten we volgens jullie doen?’. Wat een vraag! Als de rijksoverheid al niet in staat is een goede aanpak voor gesignaleerde problemen te verzinnen, dan houdt het op. Natuurlijk, het is altijd lastig om een goed moment te kiezen waarop de collega-professional kan worden geconsulteerd, maar zó vroeg in het proces slaat natuurlijk nergens op. Van de drie presentaties waar ik bij was, gingen er twee volgens bovenstaand procédé. Zo wordt het voor het aanwezige publiek vooral ‘kennis brengen’ en nauwelijks ‘halen’. Tijdens de lunch bleek overigens dat ik absoluut niet de enige was. Meer dan eens waren het de uitgenodigde externe onderzoekers (met een ‘af’ verhaal) die het bezoek aan een workshop nog enigszins de moeite waard maakten.
Tijdens de slotdiscussie bevestigde RPB-directeur Derksen dit re-actieve beeld door een prima onderzoeksvoorstel van Prof. B. Needham over bestemmingsplannen in eerste instantie niet te claimen als zijnde een typische RPB-taak. Hij gaf het doodleuk aan de professor terug en raadde hem het oprichten van een werkgroep aan.
Goed
De beste presentatie die ik bijwoonde ging over verstedelijking langs snelwegen. RPB-medewerker David Hamers kan sowieso goed vertellen, en dat scheelt, maar belangrijker is dat dit onderzoek direct aansluit op een prima studie van vorig jaar (‘Tussenland’) en daardoor de continuïteit van het RPB-werk waarborgt. Tegelijkertijd sluit het thema goed aan op de Nota Ruimte. Dat is wat de RPB altijd zou moeten doen: hete hangijzers pakken, van alle kanten bekijken en dan met resultaten komen. Vragen stellen aan het publiek kan later altijd nog.
Het RPB heeft een tweede kerntaak, en die is in 2004 wél voorbeeldig ingevuld. Bij de uitgang kregen alle bezoekers (in ruil voor hun badge, slim!) een fantastisch boekje, getiteld ‘Ruimte in cijfers’. Het bestaat uit ongeveer 150 pagina’s met tabellen, grafieken en vooral kaartjes die alles vertellen over het ruimtegebruik in Nederland. In dit boekje worden allerlei ruimtelijke processen inzichtelijk gemaakt en overzichtelijk gepresenteerd. Nuttig, krachtig, lekker vormgegeven en dus onmisbaar. Conclusie: in 2005 gaan we allemaal weer, maar hopelijk krijgen we dan keiharde resultaten voorgeschoteld, en geen vraagtekens.