Honderd jaar verzorgingsstaat, dat hakt er in. Want wie van de wieg tot het graf aan het handje van de rijksoverheid heeft mogen mee hobbelen, is niet gewend veel zelf te doen. Zeker niet als dat om een klassieke overheidstaak als volkshuisvesting gaat. De publicatie Urban Jazz is een pleidooi voor de zelfgebouwde stad.
Zelf het eigen huis bouwen is, vooral in de Randstad, een haast ondoenlijk complex karwei, waar je veel expertise, geld en geduld voor nodig hebt. Volgens de auteurs van het boekje Urban Jazz, Peter Kuenzli en Arie Lengkeek, is het hoog tijd dat tot leek verworden burger weer wat basiskennis opdoet, zodat hij zelf alle informatie en expertise kan inkopen. Daarbij hoort ook een andere inrichting van het bouwproces. Vooral dat laatste maakt Urban Jazz tot een slim en actueel boekje, verplichte kost voor stedenbouwers, gemeenteambtenaren, politici en projectontwikkelaars.
Proces
Waarom is dit boekje slim? Ten eerste om tactische redenen: de auteurs laten zien dat particulier opdrachtgeverschap niet leidt tot banenverlies in de bouwsector in de breedste zin van het woord. Voor iedereen hebben ze een nieuwe – gelukkig ook zinvolle – rol verzonnen. Ten tweede behandelen ze vooral het bouwproces, waardoor het niet het zoveelste nutteloze plaatjesboek is geworden. De basis van het boek is ‘de omkering van de bouwkolom’. Dat komt er in het kort op neer dat het bouwen weer burgervriendelijk moet worden georganiseerd. Nu begint het bouwproces bij de ontwikkelaar die grond koopt, daarna architecten en adviesbureau’s inhuurt en vervolgens bouwcapaciteit bij industriële aannemingsbedrijven gebruikt. Vervolgens wordt het huis in de markt gezet en pas dan komt de particulier in beeld. Dat is veel te laat. De omgedraaide bouwkolom begint bij de particulier, die eerst een kavel koopt en dan vervolgens zelf architect en aannemer uitzoekt. Op de plaatjes bij de bouwkolom ‘oude stijl’ is overigens de ontwikkelaar afgebeeld met hoge hoed, sigaar, en grote zak geld (Dagobert Duck?) en doet zo eerder aan bouwfraude dan aan huisvesting denken. Dat is minder slim van de auteurs, want zonder medewerking van die ‘zware jongens’ blijft alles natuurlijk nog lang en onwrikbaar bij het oude.
Rollen
‘De traditionele, institutionele bouwwijze is uitgehold en ondergraven’, schrijven Kuenzli en Lengkeek. De overheid moet zich gaan richten op ‘het formuleren van randvoorwaarden op basis van een gedeeld belang’. De burger moet vooraf goed kunnen doorzien wat mag en niet mag. De overheid moet dus vooraf kwaliteitseisen opstellen en afspraken maken over regie, infrastructuur en openbare ruimte. De overheid moet kavels beschikbaar stellen, het bestemmingsplan maken en de grondprijs van tevoren bepalen en communiceren. Stedenbouwers moeten in de omgedraaide bouwkolom vooral zorg dragen voor het opstellen van de principes waarbinnen ‘vorm’ kan ontstaan, en geen vormen voorschrijven. Architecten moeten hun klanten ‘intelligente ruïnes’ aanraden: huizen die bijvoorbeeld expres te hoog, te breed of te sterk zijn, zodat ze flexibel zijn en andere functies of andere plattegronden aankunnen. Dat lijkt me hoe dan ook zinnig, niet alleen voor particuliere bouw. De grotere steden in Nederland functioneren immers tegenwoordig als een soort hotel, waar je gedurende kortere tijd woont. Dan heb je helemaal geen zin om je eigen huis te bouwen, dan wil je gewoon even snel iets kiezen uit het aanbod. En dat moet dus ook flexibel zijn.
Overslaan
Ik raad iedereen aan die beroepshalve met deze materie te maken heeft, dit boekje te lezen. Laat u daarbij niet afschrikken door het eerste hoofdstuk. Vooral de passages waar de lezer de theorieën van de marxistische filosoof Henri Lefebvre krijgt te verwerken, komen nogal overbodig over. Zinnen als ‘de vrijheid vertrekt aan de achterkant van het publieke leven en wordt opgebouwd naar de gemeenschapskant toe’, zijn natuurlijk geen pretje. Gewoon overslaan. Tijdens het lezen van de rest heeft u dan extra tijd om de volgende vragen op te lossen: hoe krijgen we met particulier opdrachtgeverschap mooie symmetrische straatwanden? Laten de grote spelers in de bouwkolom zich wel omdraaien? Waarom wonen de meeste Nederlanders toch zo tevreden in hun industrieel gebouwde marktwoning? De auteurs hebben hun antwoord al klaar: particulier opdrachtgeverschap hoeft niet per se overal. Maar het andere uiterste is ook niet goed. Het zijn nu nog te vaak uitzonderingen in het plangebied, topdown geregisseerd, op één selecte locatie. De bouwende particulier zou beter, normaler, meer ontspannen ingepast kunnen worden. En dat hebben Kuenzli en Lengkeek goed gezien.