Opinie

Waartoe is een architect op aarde?

Die vraag stelde Max van Rooy onlangs tijdens een BNA symposium. De vraag was onthutsend direct. Naïef, niet meer van deze tijd? Of is het toch een relevante vraag die telkens opnieuw gesteld en beantwoord moet worden?

Foyer Bos en Lommer, Christian Rapp 2003

“Ik heb de vraag zeker 20 jaar niet meer durven stellen, nu waag ik het maar weer: Waartoe is een architect op aarde?

Het antwoord luidt: De architect is op aarde om de wereld te verbeteren en de medemens gelukkig te maken. En dat meen ik zonder een spoor van cynisme.”

Met deze woorden sloot Max van Rooy op 12 november zijn lezing af tijdens het BNA symposium over revitalisering, dat werd gehouden ter gelegenheid van het uitreiken van de BNAkubus aan Hubert Jan Henket en Wessel de Jonge. Dat was overigens best een aardig symposium, maar de bijdrage van Van Rooy ging nauwelijks op het onderwerp in. Reagerend op de actuele situatie een week na de moord op Theo van Gogh verkende hij het ‘vreemde land aan de overkant van de A10’ en kwam hij tot een conclusie die even onthutsend als diepgemeend klonk. Er was geen discussie achteraf, het was een feestmiddag en dus werd er nauwelijks over verder gesproken.

Het is al te gemakkelijk om Van Rooys slotwoord, dat in feite een oproep aan alle aanwezige architecten was zich omtrent hun maatschappelijke taak te (her)bezinnen, af te doen als hopeloos naïef en niet meer van deze tijd. Inderdaad heeft geen architect of criticus zich twintig jaar lang in dergelijke bewoordingen uit durven laten. Maar betekent dat, dat de vraag irrelevant is geworden? Dat lijkt me niet. Iets minder pathetisch gesteld zou elke architect zich natuurlijk zo af en toe wel eens mogen afvragen wat het doel van zijn bezigheden is, anders dan brood op de plank brengen en lekker creatief bezig zijn. De vraag van Van Rooy is uiterst legitiem en zou eigenlijk als vast agendapunt op de jaarvergadering van de BNA moeten staan.

Met zijn antwoord trekt Van Rooy echter zo’n hevige hyperbool, dat het al te gemakkelijk wordt om er maar helemaal aan voorbij te gaan. ‘De wereld verbeteren en de medemens gelukkig maken’ kun je met evenveel recht een taak van iedereen noemen. Het is daarmee een vrijwel zinledige opmerking geworden. ‘De taak van de architect is goede gebouwen maken, als de wereld daar een beetje beter en de mensen daar een beetje gelukkiger van worden is dat mooi meegenomen’, dat is zo’n beetje het antwoord van de realist en waarschijnlijk is dat gezien de competentie van de doorsnee architect al meer dan genoeg gevraagd. De werkelijke kwestie is waar, op welke momenten en met welke middelen, architectuur in maatschappelijk opzicht een verschil kan maken.

Het voorbeeld dat Van Rooy tijdens zijn lezing aanhaalde was wat dat betreft nogal ongelukkig. Hij prees de Foyer Bos en Lommer van Christian Rapp aan als voorbeeld. Maar dit gebouw, waar jongeren met problemen tijdelijk kunnen wonen om zich voor te bereiden op de maatschappij, dankt zijn ‘maatschappelijkheid’ aan de functie en die is niet door de architect bepaald. Bovendien wonen er op dit moment buitenlandse studenten en gehandicapte jongeren en – voorlopig althans – juist niet allochtone probleemjongeren uit het ‘vreemde land voorbij de A10’ waarvan het gebouw de voorpost vormt. Ook dat is een beslissing van de beheerder en niet van de architect. Evenmin kan de autonome architectuur van Rapp ‘multicultureel’ genoemd worden, noch een poging tot verzoening van culturen of een architectonische katalysator voor maatschappelijke verandering. Rapp heeft precies gedaan wat in de ogen van de realist binnen zijn mogelijkheden ligt; een zo goed en mooi mogelijk gebouw maken. En niet meer dan dat. Ik kan me niet voorstellen dat Van Rooy dat bedoelde.

Tegelijk moet ik toegeven dat het moeilijk is om betere hedendaagse voorbeelden te noemen, architecten met eenzelfde openlijk uitgesproken maatschappelijke houding als in de jaren zestig en zeventig Cedric Price, Yona Friedman, Frank van Klingeren, John Habraken en Lucien Kroll.

In de hedendaagse kritiek klinkt het maatschappelijk engagement zo nu en dan nog wel door. Maar het lijkt alsof architecten daarop niet willen of kunnen reageren. Misschien moet het gezocht worden in de ‘kleine’, meer pragmatische houding. Misschien is een onzichtbare positie die ‘het systeem van binnenuit verandert’ denkbaar. Of is iedere poging meer te doen dan het vak goed uitoefenen gedoemd te stranden?

Max van Rooy heeft de moed gehad een als anachronistisch afgedane vraag opnieuw te stellen. Zijn antwoord mag naïef zijn geweest, hopeloos romantisch of wat dan ook, de vraag zelf was legitiem en zou door architecten en critici telkens opnieuw moeten worden gesteld en beantwoord: Waartoe is een architect – anders dan goede en mooie gebouwen maken – op aarde?