Recensie

Autarkie, zelfvoorzienende woonwerklandschappen

Wie het woord autarkie hoort denkt waarschijnlijk al snel aan geitenwollen sokken en commune-ideologieën uit de voorbije jaren ’70. Dat ook hier de tijd niet heeft stil gestaan wordt al snel duidelijk na het lezen van het recent verschenen boek ‘Autarkie, Zelfvoorzienende woonwerklandschappen’; hierin wordt systematisch uitgelegd wat autarkie nieuwe stijl inhoudt.

Kosteneffectiviteit, eigen verantwoordelijkheid en onafhankelijkheid zijn de nieuwe credo’s. Nadruk bij autarkie ‘nieuwe stijl’ ligt dan ook op productie van eigen (drink)water, eigen energie en het verwerken van eigen organisch afval. Produceren van eigen voedsel is ook voor autarken verleden tijd, enkele uitzonderingen daargelaten.

Het autarkisch wonen sluit naadloos aan op het wilde wonen en lichte stedenbouw en zal door toenemend particulier opdrachtgeverschap mogelijk steeds populairder worden. De kans om een zekere invloed uit te kunnen oefenen op je eigen leefomgeving in combinatie met kostenbeheersing maken het een zeer aantrekkelijke optie. Met behulp van slimme architectuur en hightech kunnen energiekosten binnenshuis flink gedrukt worden en zijn nutsvoorzieningen overbodig. Bij autarkie streeft men dan ook naar een absolute ontkoppeling van het net.

‘Autarkie, Zelfvoorzienende woonwerklandschappen’ bestaat uit een verzameling losse tekstfragmenten en projectbeschrijvingen die uiteindelijk één verhaal zouden kunnen vormen. Een duidelijke lijn ontbreekt echter maar dat maakt de afzonderlijke teksten niet minder interessant. Het boek is geschreven rondom een aantal projectbeschrijvingen die zijn onderverdeeld in een serie van vijf ‘voorgangers’ en een serie van zeven zogenaamde ‘kwartiermakers’. De vijf voorgangers zouden kunnen dienen als historische referentiebron en bestaan achtereenvolgens uit een benedictijnenklooster, een ecodorp, de dorpsgemeenschap Tolbert, een volkstuincomplex en de Hollandse Waterlinies. Laatste voorbeeld is een vreemde eend maar onverwacht toch wel interessant vooral vanwege het ingenieuze drinkwatersysteem.

De kwartiermakers zijn recente voorbeelden van autarkie ‘nieuwe stijl’. Een drietal solitaire woonhuizen waarvan de stichtingskosten behoorlijk hoog waren, een plan met waterwinwoningen en enkele wat meer uitgebreide projectbeschrijvingen van autarkische enclaves. In de beschrijving ‘Autarkisch Waterrijk’ van het team Attika Architekten, Mooie Nel Architekten en Park wordt gevisualiseerd wat het voor ruimtelijke consequenties heeft om een wijk met 900 autarkische woningen te realiseren. Aan de hand van laatstgenoemd plan wordt vervolgens een nieuw begrip toegelicht, timescaping: ‘de tijd als ontwerpmiddel, een organisch groeiproces inspelend en afgestemd op de dynamiek van natuurlijke processen en kringlopen en de maatschappelijke ontwikkelingen en behoeften’.

Het boek wordt opgesierd door een paar interessante columns. Volgens Jean H. Eigeman (o.a. senator voor de PVDA) biedt autarkie mogelijkheden voor nieuw burgerschap. Hierbij gaat het volgens Eigeman om vertrouwen in de burgers en het faciliteren van coöperatief vermogen. Autarkie zou echter ook kunnen doorslaan. Zowel Jaap Modder (K.A.N.) als Kees Duijvestein (professor duurzaam bouwen, TU Delft) vergelijken in hun columns autarkie met autisme waarbij zorg wordt uitgesproken over een gebrek aan ‘citizenship’.

Grote vraag is natuurlijk ‘Wat kost het?’. Uit een summier rekenvoorbeeld blijkt dat de bouwkosten zo’n 30% hoger liggen dan bij reguliere bouw. Op lange termijn lijkt het echter interessant te worden: na 20 à 30 jaar (gangbare exploitatieperiode van een woning) zou autarkie inderdaad lonend worden en indien slim ontwikkeld niet slechts voorbehouden aan een elite maar bereikbaar voor iedereen.

Het nawoord van het boek heet ‘doorkijk’ en geeft een opsomming van praktische problemen waar nu nog vaak tegenaan gelopen wordt zoals regelgeving en hoge investeringskosten. Het is bijvoorbeeld wettelijk onmogelijk om in Nederland een woning niet aan te sluiten op riool en drinkwatervoorziening tenzij de betreffende woning op meer dan 40 respectievelijk 50 meter van het hoofdnet gelegen is.

Alle in het boek genoemde oplossingen zijn zonder meer anti urbaan te noemen. Solitairen, enclaves en nieuwe dorpen worden geïntegreerd in hun natuurlijke omgeving volgens het rood voor groen principe. Hoe het verder moet met de bestaande stad en of er zoiets als binnenstedelijk autarkisch wonen bestaat wordt niet duidelijk.

Het met maar liefst 41 verschillende pictogrammen geïllustreerde boek blijft enigszins oppervlakkig en laat betrekkelijk weinig zien van technische aspecten. Achtergrondinformatie is summier en de verwachtte praktische handreikingen of tips voor zelfbouwers ontbreken. Ook het beloofde kostenplaatje is weinig overtuigend gepresenteerd. Wel geeft het boek een leuk overzicht van verschillende soorten autarkisch wonen. Duidelijk is dat er inmiddels mooi pionierswerk is verricht op het gebied van klimatologie en waterwinning in combinatie met wonen. Het boek eindigt gelukkig hoopvol met de belofte: ‘Wordt vervolgd!’