Vanaf 24 februari is op verschillende plekken in Nederland de film ‘My Architect. A Son’s Journey’ te zien. In die film gaat de onwettige zoon van Louis Kahn ‘op zoek’ naar zijn vader. In Rotterdam is op 17 februari een voorpremière.
Louis Kahn stierf op 74-jarige leeftijd aan een hartaanval op het herentoilet van Penn Station in New York, op de terugreis van een werkbezoek aan Bangladesh. Omdat hij niet werd herkend en de adresgegevens in zijn paspoort waren doorgekrast, belandde zijn lichaam in het stedelijk mortuarium, alwaar het pas drie dagen later door zijn familie werd opgeëist. In de overlijdensberichten werd geschreven over de vrouw en dochter die hij naliet.
In werkelijkheid liet hij meer directe familie achter. Kahn leidde in het geheim een driedubbelleven. Bij twee andere vrouwen, die beiden (in verschillende perioden) op zijn bureau werkten, had hij respectievelijk een zoon en een dochter. De zoon, Nathaniel, was elf jaar toen Kahn overleed. Vijfentwintig jaar later en inmiddels regisseur besloot hij een filmische zoektocht naar zijn vader te beginnen. De documentaire die daaruit voortvloeide en in 2004 genomineerd werd voor een Oscar is vanaf donderdag 24 februari te zien in een aantal Nederlandse filmhuizen. Een week eerder, op 17 februari is er al een voorpremière in Rotterdam, in combinatie met een lezing over Louis Kahn in het NAi.
My Architect. A Son’s Journey is een film geworden die vooral een familiedrama schetst. Maar tijdens de zoektocht naar de vader blijkt het steeds belangrijker te worden om iets van Kahns architectuur te begrijpen; daarin lijkt de sleutel te liggen tot de verklaring van zijn gedrag. Daarmee wordt het kijken naar deze film, voor wie niet al een kenner is, een soort inwijding in de architectuur en een kennismaking met de verhevenheden en banaliteiten die aan het vak van architect kleven.
De grootste kracht van de film schuilt in de buitengewoon voortvarende wijze waarop de regisseur zijn zoektocht uitvoert. De informatie die de kijker via de voice over krijgt, de stappen die de regisseur zet, de keuze van de getuigen die worden opgevoerd, de visuele presentatie van de gebouwen, de rol van de opgespoorde archiefbeelden, de heldere montage: alles klopt. Fraai is dat de kijker bijna steeds het gevoel krijgt de zoektocht live mee te maken. Nathaniel Kahn lijkt steeds – en misschien is dat ook wel zo – zijn eerste ontmoetingen met zijn gesprekspartners te filmen, met een zeer authentiek ogend verslag als resultaat.
De film begint hoffelijk. Louis Kahn was, zo vertelt Philip Johnson, eigenlijk de meest geliefde architect van zijn tijd. Want ga maar na: Frank Lloyd Wright was narrig, Mies was onbenaderbaar en Le Corbusier was vals. Maar daarna verandert de toon van de film geleidelijk. Steeds meer kwalijke kanten van Kahn worden aangeroerd en de zoektocht lijkt onontkoombaar af te stevenen op een vernietigend oordeel, ondanks de sympathie die velen voor de architect hebben: Kahn was een volstrekt onzakelijke architect (op alle projecten, uitgezonderd het Salk Institute, leed zijn bureau verlies), die bij zijn dood een half miljoen dollar aan schulden had, die niet snapte dat je tijdens de uitvoering van een project een keer moet ophouden om alles door te ontwerpen, die mensen – zelfs zijn naasten – aan de lopende band schoffeerde omdat hij slechts oog had voor zijn eigen kunstzinnige hersenspinsels. De twee vrouwen met wie hij jarenlange affaires had hield hij met smoesjes aan het lijntje. En met zijn charisma ging hem dat goed af. Nathaniels moeder blijkt bijvoorbeeld zelf een verklaring te hebben bedacht voor het feit dat Kahns adres in zijn paspoort was doorgekrast. Dat zou hij zelf hebben gedaan, omdat hij op het punt stond zijn vrouw te verlaten en zich bij haar te voegen. Geen van de andere personages in de film hecht enig geloof aan deze verklaring, ook Nathaniel niet, hoewel die dat uit respect voor zijn moeder niet hardop durft uit te spreken.
Maar voordat het dreigende, negatieve morele oordeel uitgesproken gaat worden reist Nathaniel nog in de voetsporen van zijn vader naar het straatarme Bangladesh, waar Kahn tussen de rijstvelden het gigantische nieuwe regeringscentrum bouwde, waar eindeloze rijen arbeiders in een 23 jaren durend bouwproces emmers cement tientallen meters omhoog moesten sjouwen op wankele steigers van bamboe. En daar, in de laatste scènes van de film, kantelt het oordeel over de architect opnieuw.