Recensie

Bouwen op een opgetild maaiveld

Er ligt in onze steden een nog grotendeels ongebruikt areaal aan bouwgrond te wachten op ontwikkeling: de daken van de stad, het tweede maaiveld. Ed Melet en Eric Vreedenburgh behandelen in de publicatie ‘Luchtgebonden Bouwen’ de theorie en de praktijk van het bouwen op dit onontgonnen terrein. Rob Hendriks, met zijn bureau DAAD zelf bezig met dakbebouwing, las het.

Met dit boek geven Melet en Vreedenburgh een actueel overzicht van gebouwen in het dakenlandschap; zogenaamde luchtgebonden bouwprojecten. Volgens hun definitie betreft dit projecten die sociaal, functioneel en/of economisch een laag aan de bestaande stad toevoegen en een specifiek antwoord geven op een situatiegebonden vraag. Luchtgebonden bouwen gaat in hun optiek dan ook verder dan het bekende 'optoppen' waarbij slechts het aanwezige programma met een verdieping wordt uitgebreid. Luchtgebonden bouwwerken bevatten een nieuw programma met een eigen constructie en ontsluiting, gefundeerd op de bestaande lagen van de stad.

Net als bij recente themaboeken met veel plaatjes over boomhutten, kleine lofts of mobiele woningen biedt dit boek een fascinerend perspectief op de creativiteit van particulieren en/of ontwerpers in benarde omstandigheden. Vanuit zeer verschillende invalshoeken blijkt ons dakenlandschap voorzichtig te worden gekoloniseerd. Als programmatische toevoeging op de onderbouw, als praktische, functionele uitbreiding of incidenteel als kunstuiting. In sommige gevallen parasiteert de toevoeging op de onderbouw, in andere helpt de opbouw de sokkel op te waarderen of ontstaat een totaal nieuw beeld.

Het boek bestaat uit drie onderdelen: een korte inleidende tekst, een uitgebreide verklarende begrippenlijst en een zeer groot aantal afbeeldingen van plannen en gerealiseerde luchtgebonden bouwprojecten. De projecten zijn thematisch gecategoriseerd: gestapelde kavels, bruggen, industrieel erfgoed, penthouses, etc. Onderweg worden ook de utopische projecten van enkele grondleggers van luchtgebonden bouwgedachten behandeld (Friedman, Constant, Lissitzky, e.a.).

De drie onderdelen zijn niet opeenvolgend, maar door elkaar georganiseerd, met de bedoeling een boek te krijgen dat zich op verschillende manieren laat lezen, met een soortgelijke complexiteit als die van een dakenlandschap. Deze opzet werkt met name in het eerste hoofdstuk van het boek goed. In de kantlijn worden termen verklaard die vetgedrukt in de tekst voorkomen. Ook de geselecteerde projecten sluiten hier nauw op aan. De drie-eenheid vervaagt echter enigszins in de loop van het boek. De inleidende tekst stopt al snel en ook de relatie van de verklaarde termen met het thema wordt allengs vager. Begrippen als heterarchie, emergentie en patafysica zijn niet gekoppeld aan de lopende tekst en maken eerder de indruk voort te komen uit de persoonlijke fascinaties van de samenstellers dan uit het luchtgebonden bouwjargon.

In het hoofdstuk uitbreidingen wordt aan de hand van een aantal projecten de vraag behandeld of er sprake is van een echt-luchtgebonden of van een schijn-luchtgebonden gebouw. Bij schijn-luchtgebonden gebouwen is het nieuwe programma een voortzetting van het oude of lijkt de nieuwbouw op de oudbouw te staan, maar staat hij er feitelijk achter. Het is de vraag of deze zuiverheidsdiscussie veel bijdraagt aan de realisatie van meer luchtgebonden bouwprojecten. Daartoe was praktische projectinformatie van gerealiseerde werken met betrekking tot constructiewijze, installatietechniek, wetgeving of bouwkosten wellicht bruikbaarder geweest voor ontwerpers, ontwikkelaars en beleidsmakers.

De meer bouwpraktijk gerichte begrippen die in het boek omschreven worden, zoals bouwproces, staalframebouw, hsb, luchtrechten, IFD, regelgeving, brandveiligheidseisen en kosten geven inzicht in de aspecten van het luchtgebonden bouwen die het zo ingewikkeld maken om nieuwe programma's op de daken te laten landen. Want alhoewel de samenstellers internationaal veel voorbeelden van uitgevoerde luchtgebonden bouwprojecten hebben gevonden, blijkt het in de praktijk uiterst lastig van luchtgebonden idee tot realisatie te komen. Hiervan getuigen een groot aantal gepresenteerde plannen die soms een hoog utopisch karakter hebben en andere voorstellen die er eigenlijk al hadden moeten staan; vanwege hun architectonische kwaliteit of alleen al om het grotendeels braakliggende dakenlandschap in de steden beter te benutten. Een verdere uitdieping van de begrippen uit de bouwpraktijk had het boek nog meer de status van een standaardwerk en een handboek kunnen geven voor een ieder die erover denkt al bouwend de lucht in te gaan. Nu is het een fantastische verzameling teksten en beelden geworden die enorm inspireert eens na te denken over je eigen dak, maar die weinig concrete handreikingen biedt om te voorkomen dat je daarbij in dezelfde valkuilen loopt waarin vele anderen je al zijn voorgegaan. Het is te hopen dat de liefde voor het onderwerp Melet en Vreedenburgh zal aanzetten tot het maken van het vervolgboek.