Recensie

A political act

Controlepoortjes, zandzakken, dranghekken en veel schreeuwend rood. De faculteit Bouwkunde in Delft stond afgelopen week in het teken van INDESEM 2005: ‘a political act.’

Het INternational DEsign SEMinar, dat tweejaarlijks wordt georganiseerd, lokt traditiegetrouw grote sprekers en ambitieuze deelnemers naar Delft. Vrijdag 10 juni presenteerden de workshopdeelnemers in tien groepen hun resultaten en gingen met een panel zwaargewichten in debat. De organisatie, geheel bestaande uit studenten en bijgestaan door Deborah Hauptmann en Hans van Dijk (beide verbonden aan de TU Delft), zag in de toegenomen spanning in de Nederlandse samenleving en het failliet van de multiculturele samenleving aanleiding om de politieke dimensie van de architectuur te onderzoeken. Wat is de rol en verantwoordelijkheid van de architectuur in conflictsituaties, die territoriaal, sociaal, etnisch of religieus van aard kunnen zijn?

Een interessant thema dat veel aanknopingspunten biedt, zo blijkt uit het gedegen boekwerk dat de deelnemers ontvingen. De teksten van theoretici Lebbeus Woods, Het Ghent Urban Studies Team, K. Michael Hays en Lieven De Cauter scheppen een arena waarin niemand ontkomt aan de stelling dat architectuur politieke consequenties heeft, of we dat nu leuk vinden of niet. Woods: 'The majority of architects avoid the political implications of their work. They believe themselves to be creators, or innovators, when actually they are nothing more nor less than the executors of a physical and social order designed by those institutions presently holding political authority of power.' (Woods, 'Anarchitecture: architecture is a political act,' 1992).

Voor de workshop werd het thema vertaald in een wat vreemde opdracht: ontwerp een hoofdgebouw voor het Vlaams Belang of de Arabisch Europese Liga in Antwerpen. Controverse gegarandeerd. Niet iedereen accepteerde 'rechts extremistische xenofoben' en 'militante antisemieten' als opdrachtgever, en sommige groepen gingen daarom zelf op zoek naar de mogelijkheden van de architectuur om stelling te nemen in situaties van conflict. De resultaten liepen uiteen van geforceerde statements tot intelligente kritieken en concrete architectonische voorstellen. M. Christine Boyer (Princeton University), Deborah Hauptmann (TU Delft), Hilde Heynen (KU Leuven) en Miguel Robles-Duran (Rhizoma/Berlage Institute) vormden het panel en voor de discussie schoof Rients Dijkstra (Maxwan architect and Planners) aan. Eén van de deelnemers verwoordde zelf waar de val van de opdracht lag: 'There is very thin line between what is radical, what is cynical, and what is naive.'

Zo was er de groep die het conflict tussen AEL en Vlaams Belang liet escaleren tot een 'urban guerilla.' Eén man met een mobiele telefoon kan al een hoofdkantoor zijn in een organisatie als AEL, was hun stelling. De ruimte waarin hij opereert, de stad zelf, is de plek waar het conflict wordt uitgevochten. Fotomontages van opgeworpen barricades en gebouwen als militaire vestigingen maakten van Antwerpen zelfs letterlijk een battleground. Maar ook zonder wapens is het een provocatie: de stad als cultureel-ideologisch 'slagveld' in plaats van de multiculturele ontmoetingsplaats die we onszelf zo graag voorhouden.

De uitdagende houding van de groep kwam in een ander licht te staan, toen een Israëlische deelneemster later op de middag over de situatie in de settlements in haar eigen land sprak. Zij riep op om vaker 'nee' te zeggen. Maar Rients Dijkstra stelde daar tegenover dat het probleem daarmee niet opgelost is. Negen van de tien keer is de redenatie: 'If we don't do it, someone else will… and they will fuck up,' Als de architect zich terugtrekt, doen projectontwikkelaars het zelf wel. En wat dan? Het leidt tot een schijnbaar onoplosbare tegenstrijdigheid: architectuur als afhankelijk 'dienaar' van de dominante krachten in de samenleving en de wens om nieuwe sociale structuren te scheppen die waarden verdedigen die in verdrukking zijn, of dreigen te raken.

Een tweede groep probeerde hieraan te ontkomen, door architectuur op te vatten als autonome discipline, met eigen vormen en symbolen en een eigen traditie. Wanneer de functie of (politieke) betekenis van een gebouw verandert, zo redeneerden zij, kan de waarde van het gebouw 'als architectuur' gewoon behouden blijven. We moeten ons dus niet te druk maken om de omstandigheden waarin een gebouw tot stand komt. Als ware ontwerpmachines waren zij aan de slag gegaan en elke student had een eigen hoofdgebouw uitgewerkt. Maar de presentatie miste overtuiging. Elk gebouw was een verzameling van generieke architectonische elementen: kolommen, liftschachten, trappenhuizen. Niemand  slaagde er in om aan hun gebouwen nog enige specificiteit of zeggingskracht te verlenen. Wie de autonomie van de architectuur als uitgangspunt neemt voor het ontwerpen, lijkt zijn eigen politieke vermogen om zeep te helpen.

Hoe groot dat vermogen eigenlijk is, bleef onderwerp van discussie. 'Architecture does not have the power ideology has,' stelde Robles-Duran  terecht. Is het dan wel aan architecten en stedenbouwers om iets te veranderen? Hebben zij wel de juiste middelen in handen? 'Designing a building is not a political act. Signing the contract is,' probeerde een student. Maar Heynen was onverbiddelijk: 'It does have political implications.' Volgens het panel is er voor ontwerpers weldegelijk een politieke verantwoordelijkheid. Hoe marginaal ook. Zijn zagen de architect als Trojaans paard; 'you can always change something.' Hauptmann riep op tot een kritische houding. 'Be reflexive,' leek de belangrijkste boodschap aan de studenten.