Recensie

Architectuur is overal op de kunstbiënnale van Venetië

De Biënnale van Venetië is weer begonnen. Niet de architectuurbiënnale, maar die voor beeldende kunst. Opvallend is dat architectuur een prominent thema is voor veel kunstenaars; architectuur in de brede zin van het woord welteverstaan.

Wat MVRDV dit jaar niet lukte in Londen, de Serpentine Galerie overbouwen met een reusachtige berg zodat het park ononderbroken doorloopt, kreeg de Oostenrijkse kunstenaar Hans Schabus wel voor elkaar: een veertig meter hoog houten staketsel bekleed met asfaltstrips dat over het bestaande Oostenrijkse paviljoen is heen gebouwd. Je kunt de berg van binnen beklimmen door je te begeven in een desoriënterend Piranesi-achtig trappenhuis. Eenmaal boven aangekomen kijk je door een klein luikje uit over het Biënnale-terrein. Het is het simpele resultaat van een groot gebaar. Schabus beschouwt het paviljoen als een ruimtelijke eenheid, niet louter als de plek waar geëxposeerd moet worden. Dit leidt tot een zogenaamde ‘locatie-specifieke interventie’, een term voor een kunstwerk dat reageert op de omgeving waarin het getoond wordt. Voor Schabus is het maken van een sculptuur het organiseren van materiaal in ruimte, het creëren van een nieuwe ruimte. In dit proces neemt het kunstwerk hier heel letterlijk de architectuur over.

Als één van de weinige grote landen heeft China in Venetië geen eigen paviljoen. Architect Yung Ho Chang heeft daarom een tijdelijk bouwwerk in de tuin van de Arsenale gezet, als voorschot op een blijvend paviljoen voor de volgende Biënnale. Hij wordt bijgestaan door fengshui-expert Wang Qiheng, die de juiste geografische locatie zocht. Doel was te komen tot een nieuw idee over het ‘nationale paviljoen’ in de 21e eeuw. Het resultaat is meer een symbool dan een expositieruimte. Zuid-Chinese ambachtslieden hebben op traditionele wijze een enorm bamboeskelet gemaakt. Het is een open volume, maar het geeft het gevoel van een beschutte ruimte. Het is een spiritueel toevluchtsoord voor de vermoeide Biënnalebezoeker; de kunstwerken staan elders opgesteld.

De Zweedse kunstenaars Miriam Bäckström en Carsten Höller kregen de opdracht het paviljoen van architect Sverre Fehn zoveel mogelijk te respecteren en in stand te houden. De kunstenaars werd specifiek gevraagd om de fysieke en ruimtelijke kwaliteiten van het gebouw, zoals de transparantie en de relatie tussen binnen en buiten, als uitgangspunt te nemen. Bäckström en Höller hebben gekozen voor een immaterieel kunstwerk, de geluidsinstallatie Amplified Pavilion. Verborgen microfoons in het gebouw en in de bomen rondom het gebouw registreren het geluid. Real time, en nauwelijks harder dan het echte geluid, wordt deze opname vervolgens uitgezonden in het paviljoen. Het brengt bij de bezoeker een aanscherping van de zintuigen teweeg, een intensere ervaring van de aanwezigheid in de ruimte.

1 ‘stadsplan-slippers’ in het Latijns-Amerikaanse paviljoen

2 beeld van Rachel Whiteread in het Italiaanse paviljoen

Niet minder poëtisch is de installatie Hospital van de Griekse kunstenaar George Hadjimichalis. Dit werk bestaat uit vier delen: (a) het gebouw, (b) de plattegrond van het gebouw, (c) het uitzicht uit het raam, en (d) een moment uit de gedachten van A.K.. Hadjimichalis koppelt de tastbare, fysieke situatie van een ziekenhuis aan de imaginaire, introspectieve overdenkingen van een patiënt. Ruimte, tijd en geheugen komen samen, en worden door het kunstwerk zowel een persoonlijke als collectieve ervaring. Maar niet alleen op een filosofische manier voert Hadjimichalis kunst op als een manier om te overleven. Buiten het paviljoen staat een kiosk die de bezoeker oproept bloed te geven bij het lokale ziekenhuis. The truly political action is to create art which is as personal as possible, aldus de kunstenaar.

Rem Koolhaas – jawel, óók hij is aanwezig op deze kunstbiënnale – presenteert een opvallende analyse van museumnieuwbouw als onderdeel van zijn studie naar de Hermitage in St. Petersburg. Los van de manier van presenteren, dertig enorme posters blazen de aantekeningen van de meester tot profetische proporties op, is het een interessant onderzoek. Koolhaas stelt het ongrijpbare en onbeheersbare element centraal met een romantisch idee over het koesteren van het sjofele karakter van het museum: de juiste hoeveelheid afbladderende muren, lekkende daken en in slaap gesukkelde suppoosten. De architect wil af van het grote gebaar: ‘Can a certain amount of inaction, a certain resistance to change actually be instrumental in maintaining a degree of the authenticity so frequently erased by modernization?‘

Het zijn uiteenlopende benaderingen. Architectuur is bij beeldend kunstenaars zelden een kwestie van bouwen. Meestal gaat het over de fysieke en psychologische ruimte, over de beleving en de gevolgen van architectuur. Een krachtig kritische stellingname is niet te vinden op de Biënnale van Venetië. In plaats van commentaar te leveren zoeken beeldend kunstenaars eerder toenadering tot de architectuur, en vice versa. Dat levert een aantal boeiende werken op die de autonome posities van de disciplines negeren en het grensgebied verkennen tussen bouwen en verbeelden.