Het was een idee, het werd een plan en na bijna twee jaar voorbereiding en lobbyen is er nu een definitieve toezegging van de gemeente Eindhoven. Daarmee is het budget rond voor een haalbaarheidsstudie naar de herbouw van het Philipspaviljoen dat Le Corbusier ontwierp voor de Wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel. Een destijds zowel qua vormgeving als constructie gewaagd gebouw met binnenin een voor die tijd al even revolutionaire voorstelling van beeld, licht en geluid, het Poème Électronique.
‘I shall not create a pavilion, but an electronic poem – a jar, whose contents are a concoction of the following poetical ingredients: Light, Colour, Image, Rhythm, Sound and Architecture. All these components will represent an organic synthesis accessible to the public.’ Zo omschrijft Le Corbusier in 1956 zijn opdracht voor Philips. Het initiatief was afkomstig van Philips’ art director Louis Kalff die het streven naar vooruitgang en technische innovatie op een bijzondere en artistieke manier wilde vormgeven. Kalff dacht aanvankelijk aan het trio Le Corbusier, kunstenaar Ossip Zadkine en componist Benjamin Britten. De eigenzinnige Corbusier koos echter Edgard Varèse voor de muziek, terwijl hij zelf het scenario van de beeld- en geluidshow ter hand nam. De architectonische en bouwtechnische uitwerking van het paviljoen liet hij over aan zijn medewerker Iannis Xenakis die op dat moment volop experimenteerde met wiskundige algoritmen ten behoeve van vorm- en muziekcomposities. Met een plattegrond waarvoor een maag als model diende, kreeg het paviljoen door middel van hyperbolische paraboloïden zijn uiteindelijke verschijningsvorm.
Het paviljoen kwam niet zonder slag of stoot tot stand; de strubbelingen zijn onder meer beschreven door de Amerikaanse architectuur-hoogleraar Marc Treib. Maar het werd hoe dan ook een bijzonder project met voor die tijd zeer innovatieve, bouwtechnische en elektronische snufjes. Zo deden TNO Rijswijk en de toenmalige Technische Hogeschool Delft met behulp van schaalmodellen uitgebreide belastingsproeven om de constructie van gespannen staaldraden en prefab betonnen ‘wiebertjes’ van vijf centimeter dikte te testen.
Het paviljoen had uiteindelijk een omvang van ongeveer duizend vierkante meter bij een hoogte van 22 meter en was van binnen leeg en donker. Alle schakelkasten, bedrading en de meer dan vierhonderd luidsprekers waren zo goed mogelijk weggewerkt om de ruimte dienstbaar te laten zijn aan de voorstelling. Per keer ondergingen zo een vijfhonderd bezoekers de show die een kleine tien minuten duurde. Samen met het Atomium gold het Phiilips paviljoen als dé grote hit en bezochten door meer dan een miljoen mensen het. Na afloop van de Expo werd het paviljoen opgeblazen, alleen het kunstwerk bij de entree bleef gespaard en staat nu naast het Vertigo-gebouw van de Eindhovense faculteit bouwkunde.
De stichting Alice (platform creatieve industrie) uit Eindhoven wil het paviljoen en het Poème Électronique weer tot leven roepen, met als argument dat het een belangrijk onderdeel is van het cultureel erfgoed. Niet alleen voor Eindhoven, zo plaatst Kurt W. Foster, curator van de Architectuurbiënnale 2004 in Venetië, het gebouw op één lijn met Jorn Utzons Sydney Opera House (winnaar van de competitie in 1955) en Hans Scharouns Philharmonie in Berlijn, het bouwproject dat in 1956 van start ging. ‘De drie gebouwen markeren een ware aardverschuiving. Dat decennium was een periode van beslissende bezinning van zowel de ruimtelijke dimensie van muziek als ook het doel van muziekgebouwen, mede door de komst van meersporen-opnametechnologie en de opkomst van de radio, inclusief live-uitzendingen van concerten. Hoewel verschillend in karakter en invloed, experimenteren deze drie hallen met tent-achtige constructies en met een nieuwe vorm van interactie tussen muziek, publiek en de stad. Het ingenieurswerk was aanvankelijk het zwakke punt in Utzons project, maar maakte het Philips paviljoen in de handen van de ingenieur en componist lannis Xenakis tot een structureel paradigma.’ Daarnaast zette het Poème Électronique de componist Edgard Varèse definitief op de kaart als belangrijke grondlegger van de elektronische muziek.
Ook Philips verwijst vandaag de dag weer nadrukkelijk naar het paviljoen als de oorspronkelijke bron van ambient experience – slimme technologie die onzichtbaar is weggewerkt en zorgt voor nieuwe belevingen van de omgeving. Verder raakt het gebouw aan de historie van het fameuze Natuurkundig Laboratorium van de multinational, want het was daar dat Edgard Varèse samen met enkele ingenieurs van Philips een half jaar lang experimenteerde met samples van geluid: vertragingen, versnellingen, uit meerdere richtingen tegelijk, of zich verplaatsend langs bepaalde routes.
Volgens de stichting Alice vormt het paviljoen dus een mooie schakel tussen verleden en heden, en past uitstekend bij het high tech profiel van de stad. Inmiddels is uit diverse bronnen 178.000 euro bijeengebracht voor een haalbaarheidsstudie op diverse onderdelen. De architect Wessel de Jonge (o.a. Zonnestraal en Van Nellefabriek) is aangezocht om met name op cruciale bouwtechnische vragen antwoorden te gaan zoeken. Als mogelijk alternatief beproeft Arno Pronk (TU/e, bouwkunde) blob-achtige realisatiemethoden en -materialen. Daarnaast worden studies verricht naar de reconstructie van de voorstelling in beeld en geluid en denkt een werkgroep na over inhoudelijke programmering en invulling van het idee voor een centrum voor multidisciplinaire kunst. Prof. Jos Lichtenberg (TU/e, bouwkunde) kijkt naar exploitatie- en financieringsmodellen en mogelijke doelgroepen en markten als aanloop naar een businessplan. Alice hoopt voorjaar 2006 de uitkomsten van de deelonderzoeken te kunnen presenteren.