Recensie

Public Form – Alexander D’Hooghe

Ook in Vlaanderen staat de culturele dimensie van het bouwen steeds meer in de belangstelling. Het Vlaams Architectuur Instituut stimuleert de discussie met een reeks van publicaties. Een recensie van Joost van den Hoek.

In het kielzog van Hollandse design boom timmeren ook de Belgen flink aan de weg. Waren er in 2003 twee delen van A+U gewijd aan nieuwe architectuur uit België, in 2004 ging de Maaskantprijs voor jonge architecten naar het Belgische bureau 51N4E. Temidden van deze emerging architecture speelt het Vlaams architectuurinstituut een centrale rol. Belangrijk onderdeel van de architectuurpromotie is een publicatiereeks over jonge architecten. Het recent verschenen deel 5 is gewijd aan het onderzoek Public Form van de jonge Vlaamse stedenbouwkundige Alexander D’Hooghe.

D’Hooghe (1973) doorliep de afgelopen jaren een indrukwekkend academisch traject. Hij deed onderzoek in de VS, Europa en Rusland. Aan Harvard maakte hij deel uit van het Project on the City van Rem Koolhaas.  Momenteel is hij aan het MIT verbonden als docent stedenbouw. De publicatie PUBLIC FORM is een weerslag van zijn academische queeste in de afgelopen jaren. D’Hooghe poneert de stelling dat de Europese stadsontwikkeling is vastgelopen in sprawl en verneveling. Met een serie theoretische interventies stelt hij deze Europese conditie aan de orde.

De entree van Koolhaas op het wereldpodium van de architectuur is recentelijk gekarakteriseerd als: ‘Het reactiveren van een vergeten avant-garde om eigentijdse opgaven te voorzien van een nieuwe formele uitdrukking’. Dit is ook precies de route die de d’Hooge volgt.

Zijn moment uit de geschiedenis is niet het Russische constructivisme, maar het tweede generatie modernisme. Aan de Amerikaanse oostkust broedden in de jaren ’50 intellectuelen als Sert, Maki, Cassirer, Giedeon, Kahn en Langer op een tegengif voor de ongebreidelde verstedelijking. Zij meenden dat de moderne stedenbouw niet meer voorziet in vormen en symbolen die maatschappelijke collectiviteit kunnen belichamen. In het werk van deze mensen is dan ook sprake van een zoektocht naar een nieuwe Public Form.

Deze zoektocht zet de D’Hooge in drie delen voort. In een imaginaire conversatie laat hij de tweede generatie modernisten nog eens hun gedachten uiteenzetten. Vervolgens analyseert en categoriseert hij de formele principes volgens welke de nieuwe Public Form, plek en identiteit zou moeten krijgen in het huidig stedelijk veld. Het boek wordt afgesloten met een aantal ontwerpen.

Het boekje is een typisch architectenproduct met (te) veel plaatjes en (te) weinig tekst. In de academische meta-taal zijn verwijzingen naar de complexe realiteit van de Europese stadsontwikkeling afwezig. Toch is het betoog interessant genoeg  om tot verder nadenken te prikkelen en zelf maar weer eens het werk van de oude meesters ter hand te nemen. Koolhaas participeerde na zijn academisch traject in de prijsvraag voor de Nederlandse Tweede Kamer en won. Wellicht moeten men D’Hooge in Brussel ook eens mee laten dingen voor een nieuw regeringskwartier. Dan kunnen we zien wat zijn Public Forms waard zijn.