Sedert de jaren ’70 wordt in Amsterdam gewerkt aan een verregaande transformatie van de IJ-oevers tot een ‘waterstad’. Inmiddels zijn alle deelgebieden – van Houthavens tot IJburg – in voorbereiding, in uitvoering of klaar. Een tentoonstelling in de Zuiderkerk presenteerde onlangs een overzicht van de IJ-oevers.
Het echte nadenken over de Amsterdamse IJ oevers nam pas een aanvang toen het masterplan van Rem Koolhaas voor het ‘Amsterdam Water Front’ in de prullenbak verdween. De grachtengordel kwam in opstand tegen de grootschaligheid, de investeerders haakten af vanwege een slechte faseerbaarheid en bereikbaarheid. Het vervolg is bekend. De grote commerciële programma’s verdwenen naar de Zuidas, de ambitieuze integrale top-down benadering voor de oevers werd ingeruild voor een realistische locale bottom-up strategie. Het overgebleven programma van overwegend woningbouw en culturele voorzieningen werd herschikt over de individuele eilanden. Vervolgens is op succesvolle wijze – eiland voor eiland, deelgebied voor deelgebied – een invulplan gemaakt en heeft de uitvoering een aanvang genomen.
Op de eilanden in het Oostelijke Havengebied is het allemaal begonnen. De zoektocht naar een opus moderandi voor de aanpak van de havengebieden, gesteund door een economische boom waarbij de waarde van een huis in een jaar tijd kon verdubbelen, resulteerde in een serie buitengewoon geslaagde stedenbouwkundige experimenten. De extreme variatie in typologie en ideologie, de Weense blokken van Coenen, de neograchtengordel van Soeters en het patiolandschap van Geuze, wordt op wonderbaarlijke wijze samengebonden door de ruimtelijke kwaliteit van de havenbekkens. Het concept heeft zich bewezen. Gebruikmakend van de ruimtelijke draagkracht van het voormalige havenlandschap is de planvorming per deelgebied vervolgens verder voortgezet.
Op dit ogenblik zijn de Oostelijke Handelskade, het Oosterdokseiland, het Stationseiland en het Westerdokseiland in uitvoering. De marktwerking in de tweede helft van de jaren ’90, waarin projectontwikkelaars steeds verder hebben leren optimaliseren, heeft geleid tot een grotere uniformiteit in het gebouwde volume. De beperking van de bouwhoogte tot 10 lagen heeft gezorgd voor een familie van compacte Berlijnse blokken verspreid over de verschillende eilanden rondom het Centraal Station. De nieuwe typologie van het ‘vette blok’ met het ‘donkere binnenhof’ is het gevolg van een stedelijke intensiveringstrategie zonder de mogelijkheid tot hoogbouw. Dat deze strategie geen beperking hoeft te zijn wordt duidelijk uit het plan van Egeraat voor het Oosterdok. Zelden werd architectonische variëteit in stedenbouwkundige samenhang op elegantere wijze in een plan tot uitdrukking gebracht. Architectonische excellentie, programmatische differentiatie en de nabijheid van de binnenstad zullen dit tot het meest levendige en geslaagde onderdeel van de IJ-oevers maken.
Het prilste, en tegelijk het meest ingrijpend zijn de plannen aan de overzijde van het IJ, ontwikkeld onder regie van deelgemeente Noord. De differentiatie in deelprojecten vindt een natuurlijke inbedding in de lappendeken van Noord. De concentratie ligt rond de aanlanding van het veer. Rondom een groen park zijn de meest in het oog springende onderdelen een ‘Haags kwartier’ en een ‘Rotterdamse hoogbouwstrip’. De grootschaligheid is hier dan toch gearriveerd. Torens van meer dan 100 meter worden haaks op het water uitgelijnd en gepositioneerd achter het vertrouwde silhouet van het Shellgebouw. De zichtbaarheid vanuit de grachtengordel is zo geminimaliseerd. De noodzaak tot hoogbouw is gemotiveerd vanuit het uitzicht van de appartementen en de zichtbaarheid van de Sprong over het IJ. Deze hoogbouw zal de IJ-oevers domineren. Het lijkt er dan ook op dat men in Noord de koers van Zuid aanmerkelijk heeft verlegd.
Na het zien van de tentoonstelling wordt duidelijk dat de ‘Stad aan het Water’ voornamelijk zal bestaan uit wervende woonmilieus van designblokken aan het IJ. Je kan er heerlijk wonen. Maar wat voor stedelijkheid ontstaat er nu? Een samenhangende kwaliteit in de vorm van een ‘Barcelonese’ openbare ruimte en een programmering die grote hordes stedelingen naar de oever trekt is er niet. Een grote openbare ruimte waarin psychologisch de koppeling kan worden gemaakt tussen de dynamiek van de stad en de maat van het IJ ontbreekt. Alleen Sail maakt de IJ-oevers tot waterstad. De ‘Wijkgedachte’ heeft het gewonnen van het ‘Waterfront’. Is dit erg, ik weet het niet. Bewoner Hans Ibelings heeft het ooit prettig gerelativeerd:
‘Afgezien van het genoegen om te wonen in een omgeving die met zoveel aandacht voor architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit is ontworpen door de dominantie van het wonen is het gewoon een buitenwijk, ondanks de nabijheid van de binnenstad… daardoor heerst er een suburbane rust het is daarom een zegen dat er architectuurtoerisme is, dat zorgt ten minste voor wat leven in de wijk.’