In de wandelgangen wordt er vooral door kleinere en jongere architecten(bureaus) al enige tijd geklaagd over de Europese aanbesteding van ontwerpopdrachten. Ook de BNA is bepaald niet gelukkig met de huidige gang van zaken. Terecht, of gezeur?
"De Europese aanbestedingsregels werken contra-productief bij de architectenselectie. In plaats van de markt open te breken en de mededinging te bevorderen, schermen ze in de praktijk de markt juist af." Zo luidde in het voorjaar de slotconclusie van de BNA na een rondje bijeenkomsten in het land waar werd gesproken over de problemen die architecten ondervinden bij de Europese aanbestedingen van ontwerpopdrachten. In een recente reactie van de BNA op het Actieprogramma Ruimte en Cultuur wordt nogmaals op deze problematiek gewezen. Of het Actieprogramma het juiste middel zou zijn om deze problematiek aan te pakken is twijfelachtig, wat niet wegneemt dat er daadwerkelijk een groeiend probleem is ontstaan rond deze aanbestedingsprocedures.
onnodig streng
Het meest nijpend is de in Nederland zo langzamerhand tot standaard verworden besluitvormingsprocedure waarbij onnodig strenge minimumeisen worden gesteld (ofwel onnodige veel punten worden toebedeeld) aan bureauomzet, financiële draagkracht en/of ervaring met voor de opdracht vergelijkbare gebouwen. Deze eisen hebben een consoliderend, aan de oorspronkelijke doelstelling van open mededinging tegengesteld effect. Elk bureau dat op deze manier een opdracht verwerft genereert meer omzet en meer punten ten aanzien van 'gebouwtype-ervaring' en scoort dus nog hoger bij de volgende aanbesteding. Als het zo doorgaat worden de grotere ontwerpopdrachten waarvoor Europese aanbesteding verplicht is door een steeds kleiner wordende groep architectenbureaus 'gewonnen'. Bovendien zullen deze bureaus in toenemende mate – gewild of ongewild – gespecialiseerd raken in een steeds beperkter aantal gebouwtypen. Uiteindelijk zal Nederland voor wat betreft de grotere publieke gebouwen verkaveld zijn in een handjevol grote bureaus, die ieder voor zich gespecialiseerd zijn in één gebouwtype. Niet bepaald bevorderlijk voor een dynamische en heterogenen architectonische cultuur.
onnodig risicomijdend
Het mag duidelijk zijn dat vooral jonge bureaus de dupe zijn van deze nadruk op omzet en ervaring, maar ook ervaren bureaus die – vaak bewust – klein wat betreft personeelsbezetting en niet gespecialiseerd zijn ondervinden last van deze situatie. Aldo van Eyck zou vandaag de dag geen enkele kans meer maken op een ontwerpopdracht voor de Rekenkamer in Den Haag. Zelfs de grote jongens, die met de omzeteis geen probleem hebben, klagen inmiddels dat het lastig wordt om een nieuwe marktsegment te veroveren; eens gespecialiseerd, altijd gespecialiseerd.
Vanuit de positie van de opdrachtgever geredeneerd is er natuurlijk best wat te zeggen voor het eisen van garanties en ervaring van een architect. Maar vaak staan deze eisen in geen verhouding tot de omvang en de zwaarte van de opdracht. De bureaus zijn meestal zeer wel in staat de opdrachten waar het om gaat tot een goed einde te brengen. Opdrachtgevers – of eigenlijk hun adviseurs, vrijwel alle Europese aanbestedingen worden georganiseerd en begeleid door adviesbureaus – zouden zich bewuster moeten zijn van het feit dat bijvoorbeeld ervaring met het ontwerpen van brandweerkazernes ook voldoende is om een politiebureau of andere gebouwtypen van een vergelijkbare orde en complexiteit aan te kunnen.
onnodig ingewikkeld en duur
Een ander probleem voor jonge en/of kleine bureaus zijn onnodig ingewikkelde inschrijvingsformulieren en de kosten die een bureau moet maken om überhaupt mee te kunnen dingen. De BNA schrijft hierover: "De kosten die architectenbureaus moeten maken om op de hoogte te raken van Europese aanbestedingen en daarop in te schrijven, werpen al een te hoge drempel op. Kleine bureaus beginnen niet eens aan regelmatige deelname aan aanbestedingen of haken na verloop van tijd af. Bij ontwerpopdrachten van minder dan een miljoen is het ook voor grote bureaus bedrijfseconomisch gezien onverstandig aan aanbestedingen mee te doen bij een gemiddelde kans op succes. De acquisitiekosten zijn te hoog in verhouding tot de inkomsten uit een eventuele opdracht."
angst
De huidige gang van zaken lijkt veel te veel te zijn ingegeven door angst en onnodige risicomijdend gedrag. Voor alle duidelijkheid: bij een bepaalde omvang (circa 2 a 2,5 miljoen bouwkosten) is Europese aanbesteding voor overheden en/of opdrachten waar de overheid zeggenschap heeft en/of financiert verplicht, maar er zijn geen regels over de eisen die gesteld worden aan deelnemers, dat is een zaak van de opdrachtgever. Op dit moment geeft de gangbare procedure impliciet blijk van het hechten van weinig of geen belang aan ontwerpvisie, innovatie, wendbaarheid, persoonlijke betrokkenheid en dergelijke lastig te kwantificeren, maar voor het welslagen van een ontwerpopdracht essentiële, zaken. Ook dat is weinig bevorderlijk voor een goede architectonische cultuur.
particulier versus collectief belang
Het komt eigenlijk neer op de controverse tussen het eigen belang van opdrachtgever en architect enerzijds en het collectieve belang van een hoogwaardige architectuur anderzijds. Vanuit het eigen belang geredeneerd is het mijden van risico's van de opdrachtgever begrijpelijk. Ook architecten geven begrijpelijkerwijs bij een acquisitiegesprek hoog op van hun financiële stabiliteit, hun uitgebreide verzekeringspakket, hun lidmaatschap van branchevereniging en zeker van hun ervaring in het gevraagde gebouwtype. Wat dat betreft heeft elke architect die klaagt over de procedure een flink pak boter op zijn of haar hoofd.
Als er iets aan de gang van zaken moet worden veranderd, dan is dat een zaak van het collectief van architecten (de BNA bijvoorbeeld) en van de overheid in zijn hoedanigheid als opdrachtgever. Met name de Rijksbouwmeester zou zich sterk kunnen maken voor het zo nodig positief discrimineren van kleine en/of startende bureaus. Naar verluid is de huidige Rijksbouwmeester dat ook inderdaad van plan. Hij zou zich daarbij kunnen spiegelen aan zijn voorganger Tjeerd Dijkstra die in de jaren tachtig kleinere rijksopdrachten (politiebureaus en arbeidsbureaus) onder jongere architecten verdeelde.
Roomser dan de paus
Je vraagt je bij dit alles wel af hoe een en ander in het buitenland geregeld is. Zijn wij in Nederland Roomser dan de paus als het gaat om eisen die we stellen in het kader van een Europese aanbesteding? Daarover is helaas nog weinig bekend. Een aantal jaren terug heeft de Deense architectenorganisatie onderzoek verricht naar het aantal Europese aanbestedingen voor ontwerpopdrachten. Daarbij scoorde Nederland toen in de middenmoot. Wat dat betreft valt het dus wel mee, er werd toen niet onnodig vaak Europees aanbesteed. Wel is het zo dat er vanuit het Europese parlement wel eens geluiden zijn gekomen dat Nederland wel erg voorzichtig en behoudend, om niet te zeggen streng is, waar het gaat om eisen die in het algemeen aan de aanbesteding gesteld worden. Hier en daar horen wij van architecten die af en toe in het buitenland werken dat de aanbestedingsregels daar inderdaad minder streng zijn dan in Nederland. Engeland en Duitsland lijken wat dat betreft aantrekkelijke landen voor bureaus die hier niet door de procedure heenkomen.
Het ontbreekt in Nederland vooral aan ervaring en goede regelgeving. In Duitsland bestaat al lange tijd een traditie om openbare gebouwen door middel van een ontwerpprijsvraag aan te besteden. In andere landen bestaan al langere tijd aanbestedingswetten, die ontbreken in ons land.
Overigens is het niet overal koek en ei. De Vlaamse architectenorganisatie meldt dat honderden jonge architecten het afgelopen jaar uit het beroep zijn gestapt vanwege de bikkelharde prijzenconcurrentie en de loodzware administratieve rompslomp, en dat alles buiten Europees aanbestedingsleed om.
wat nu?
De goede bedoelingen van Europese regelgeving ten aanzien van de aanbesteding van ontwerpopdrachten ten spijt, lijkt het er op dat het eerder averechts werkt. Het wordt tijd dat een goed te onderzoeken en zonodig over te gaan tot burgerlijke (en/of Rijks-) ongehoorzaamheid. Adviseurs zouden zich eens wat meer rekenschap moeten geven van het algemene belang en zichzelf en hun opdrachtgevers niet nodeloos moeten willen beschermen tegen vermeende risico's bij het verlenen van opdrachten aan kleinere bureaus. Iets meer bewustzijn van de voordelen van een klein en/of jong bureau – en daar ook naar handelen – zou al helpen. Ook zou het helpen als de grotere bureaus die nu de ene na de andere Europese opdracht binnenslepen het algemeen belang eens zouden later prevaleren en bijvoorbeeld – bij een aanbesteding waar sprake is van onnodig hoge eisen – collectief zouden weigeren in te schrijven. Maar dat is waarschijnlijk te veel gevraagd van de hedendaagse ondernemende architect.