Feature

Ruimte voor de Rivier, enkel droge voeten of nog iets meer?

Tijdens een veldsymposium georganiseerd door Landwerk, werden op 20 september vier landbouwgebieden langs de IJssel bezocht. Er werd gekeken naar de gevolgen die de Planologische Kernbeslissing (PKB) ‘Ruimte voor de Rivier’ kan hebben voor de ruimtelijke kwaliteit van het riviergebied. In de PKB wordt het basispakket aan maatregelen besproken waarmee de hoogwaterproblematiek in Nederland moet worden aangepakt.

Ruimte voor de rivier / bron https://werkenaanprogrammas.nl/voorbeelden/ruimte-voor-de-rivier/

Langs de IJssel bieden buitendijkse oplossingen te weinig soelaas voor de hoogwaterproblematiek. Uiterwaardvergravingen botsen met cultuurhistorische, ecologische, landschappelijke en geomorfologische waarden. Bovendien hebben buitendijkse oplossingen als kribverlagingen en het verwijderen van obstakels in de IJssel een te weinig nivellerend effect op de waterstand. Binnendijkse maatregelen zoals dijkverleggingen en hoogwatergeulen zijn noodzakelijk. Achtereenvolgens werden de ‘papieren’ dijkverleggingen Hondsbroeksche Pleij ten oosten van Arnhem, Cortenoever ten zuiden van Zutphen, Voorster klei ten noorden van Zutphen en de hoogwatergeul Veessen-Wapenveld tijdens het veldsymposium aangedaan.

De vertaalslag van planologisch pijlen- en vlekkenplan naar landschapsarchitectonische vormgeving vereist veel voorstellingsvermogen. Wat is nu precies een hoogwatergeul, is deze altijd watervoerend of slechts éénmaal in de vijfhonderd jaar, tijdens extreem hoge waterstanden? Hoe gaan de nieuwe dijken er na dijkverlegging uitzien? Zijn de dijklichamen traditioneel van opzet, of wordt er gekozen voor andere landschappelijke middelen om het water te keren, zoals brede oeverwallen waarop gewoond en gerecreëerd kan worden?

Vooralsnog zijn het voornamelijk plannen op papier, waarbij nog veel te winnen en te verliezen valt bij de uitvoering ervan. Kortom, wordt het een éénzijdige benadering, geredeneerd vanuit veiligheidsoverwegingen? Géén indrukwekkende pure ingenieurskunst als de Deltawerken, maar slechts hoognodige ingrepen zonder franjes. Niet echt duurzaam. Of is er (politieke) ruimte om deze denkwijze in te ruilen voor een veelzijdige landschappelijke vertaling. Waarin agrarische, recreatieve en woonfuncties, en zowel het rivierenlandschap als de stad, integraal behandeld worden op een regionaal schaalniveau?

Illustratief hiervoor zijn de voorgestelde maatregelen rondom Zutphen. Twee dijkverleggingen zijn aangemerkt als kortetermijnoplossingen, die gerealiseerd moeten zijn voor 2015. Samen leiden deze twee verleggingen tot de gewenste waterstanddaling, maar ze zijn wel monofunctioneel van opzet. Bovendien blijft een bypass ten westen van Zutphen in de toekomst noodzakelijk, gezien de smalle rivierbedding ter hoogte van de stad.

Een langetermijnoplossing is het graven van een hoogwatergeul, in de vorm van een ‘nieuwe’ riviertak ten westen van Zutphen. Deze meander werd in 1406 door menselijk ingrijpen afgesneden. Hierdoor stroomde de IJssel weer langs de westelijke stadszijde en kon de stad, door de verkorte vaarroute, haar handelspositie als Hanzestad behouden. Nieuw leven inblazen van deze deels nog aanwezige meander, kan gecombineerd worden met de bouw van interessante woonmilieus en natuuraanleg pal aan de stad. Tegelijkertijd wordt voortgeborduurd op de historische achtergrond van Zutphen, die nauw verbonden is met de IJssel. Maar het argument dat deze woonmilieus en de opbrengst uit de delfstoffenwinning de aanleg van zo’n dure ‘nieuwe’ rivier deels bekostigen, valt te betwisten. Nieuwe infrastructuur en een brug over de IJssel zullen de kosten opjagen. Onzeker is ook hoeveel financieel gewin delfstofwinning met zich meebrengt en hoe de ontgronder het terrein achterlaat. Een diepe put is niet echt interessant.

Ook het ruimtelijk vraagstuk rondom de gewenste hoogwatergeul tussen Veessen en Wapenveld kent deze problematiek. Consensus over de noodzaak van een ingreep is er volop, maar de vorm, de locatie en wat voor type ingreep, blijft een discussie. De aanleg van deze geul maakt ingrepen in uiterwaarden elders overbodig. Wanneer gekozen wordt voor de hoogwatergeul, begint de dialoog over de vorm. Hoe worden de dijken ingepast in het enorm open landschap, aan de oostzijde begrensd door de IJsseldijk? Wat overblijft aan ruimte tussen de nieuwe dijk en de IJsseldijk is al getypeerd als ‘badkuip’. Wordt het een groene bak met aan weerszijden dijken van 5 tot 6 meter hoog, die eenmaal in de vijfhonderd jaar onder water staat? Of wordt het een permanent watervoerende blauwe ‘rivier’ met kansen voor natuurontwikkeling en recreatie? Voor de blauwe variant moet niet alleen de grond onder de dijken, maar ook het land tussen de dijken worden aangekocht. De blauwe variant is duurder dan de groene, maar heeft meer ruimtelijke potenties in zich. Daarbij drukt zo’n enorme ingreep nog heel lang, zo niet eeuwen, een stempel op het landschap, en dat maakt een afweging gebaseerd op puur economische gronden minder aantrekkelijk.

Dwars door deze enorm complexe planologische materie heen, verschijnen ook heldere, uitgesproken voorbeeldplannen. Het ‘project Arnhem aan de Rijn’, in het kader van het project ‘Langetermijnvisie Ruimte voor de Rivier’, is illustratief voor een aanpak waarbij stad, rivier en landschap tot een nieuw concept uitgewerkt worden. Rivierverruiming, een verstedelijkingsopgave en nieuwe rivieren rondom stedelijke knelpunten leiden samen tot een uitdagend beeld. De stad profiteert van de rivier en het landschap blijft grotendeels verschoont van uiterwaardvergravingen, dijkverleggingen en nieuwe rivieren. Regionale afstemming is het devies!

Maar ook al zijn de plannen nog zo mooi, er moet politieke wil en ruimte zijn om deze uit te werken. Blijft het bij inpassen van maatregelen of wordt deze gigantische opgave een kunstwerk, een nieuwe tijdslaag naast andere karakteristieke bouwwerken; als de droogmakerijen, de Noordoostpolder, Deltawerken en Flevopolder? Een creatie die over honderd jaar niet alleen zorgt voor droge voeten, maar ook voor ruimtelijke kwaliteit en identiteit. Een stuk cultuurhistorie om trots op te zijn. Daarvoor is ‘regionale planvorming’ nodig, maar bovenal politieke wil.