Wat is cybernetica? En wat heeft dat weer met het gemiauw van elektro-katten te maken? Een verslag over de Paskian Environment workshop gegeven door Usman Haque en Adam Somlai-Fischer.
Terwijl cybernetica tenminste nog als een vage herinnering voortleeft, is Gordon Pask (1928 – 1996), één van de eerste en één van de meest originele exponenten van deze wetenschappelijke stroming, een volslagen onbekende geworden. Toch lijkt er binnen de experimentele architectuur een kleine Pask-revival plaats te vinden. Een nieuwe lichting architecten, die op zoek is naar benaderingen die interactie een integraal onderdeel van architectonisch ontwerp kunnen maken, heeft het werk van Pask herontdekt als kompas bij het ontwikkelen van interactie die meer is dan simpele voorgeprogrammeerde actie-reactie (ik druk op een knop, het licht gaat aan).
De bekendste van de door Pask geïnspireerde architecten (van een oudere lichting) is John Fraser, wiens in 1995 verschenen boek Evolutionary Architecture door Gordon Pask van een voorwoord werd voorzien. Grondlegger Norbert Wiener definieerde cybernetica als de studie naar de controle- en communicatiemechanismen in/tussen mens/dier en machine. In de cybernetica zijn alle systemen die reproduceerbaar gedrag vertonen geschikt als studiemateriaal: hersenen, thermostaten, embryos, computers, kristallen. Daarbij gaat het niet in de eerste plaats om het voorspellen van direct toekomstig gedrag van een systeem, maar richt de studie zich vooral op het formaliseren van het systeem, zodanig dat ALLE gedragingen die het systeem in principe aankan ontdekt kunnen worden. Met andere woorden: om iets te zeggen over de fundamentele eigenschappen van een systeem gaat men op zoek naar de grenzen van wat dat systeem doen kan. Kenmerkend voor Pask is dat hij niet alleen theorieën bedacht, maar ze ook in de praktijk bracht. De tientallen machines/computers die hij bouwde getuigen van zijn wil om de theorie door middel van de praktijk te testen, en andersom. Het is deze combinatie die Pask zo inspirerend maakt voor architecten die op zoek zijn naar het uiterste van wat architectuur kan zijn en kan doen, zowel theoretisch als praktisch.
Op 18 oktober vond in de Crystalpunk Workshop for Soft Architecture de workshop 'Paskian Environments' plaats, georganiseerd door Usman Haque en Adam Somlai-Fischer. Beide zijn architect en hebben 10 jaar ervaring in het ontwikkelen van interactieve systemen. In hun recente gezamenlijke project Low.Tech Propositions gebruiken sensoren uit goedkoop speelgoed om interactieve systemen te bouwen. Het afsluitende deel van de workshop gaf de deelnemers de gelegenheid om zelf uit een grote doos vol elektronische gadgets nieuwe Frankenstein-apparaten samen te stellen. Wat dan ook vol gretigheid gebeurde. Het eerste deel van de workshop bestond uit een introductie over het werk van Gordon Pask. Haque/Somlai-Fischer willen nieuwe frameworks voor complexe interactieve ruimtes ontwikkelen aan de hand van Pask's 'conversation theory'. Deze theorie stelt dat communicatie een dynamisch en wederkerig proces is van het bereiken van overeenkomst over wat de signalen binnen de communicatie betekenen.
De polemiek die Haque en Somlai-Fischer met hun werk willen voeren gaat in tegen wat zij beschouwen als pseudo-interactie: opstellingen waarin interactie niet meer dan een eenzijdige en voorgeprogrammeerde actie-reactie cyclus is. Zelf staan ze daarentegen een model van interactie voor waarin de relatie tussen input en output moeilijker te scheiden is. Het voorbeeld dat Haque aanhaalde is de ook door de cybernetici jubelend beschreven thermostaat: een systeem dat een verandering teweeg brengt in zijn omgeving zodra een bepaalde waarde is bereikt. Stel je een ruimte voor die een verandering ondergaat, een raam dat open gaat bijvoorbeeld, hierdoor daalt de temperatuur zodanig dat de thermostaat actie onderneemt. Je zou kunnen beweren dat de thermostaat geen temperatuursensor is maar een open-raam-sensor met als communicatiesignaal een aanslaande cv-ketel. Dit is het soort interactie, waarbij de betekenis context-specifiek is, die Pask beschreef en die Haque en Somlai-Fischer verder willen ontwikkelen.
Het favoriete materiaal van Haque en Somlai-Fischer zijn goedkope speelgoed katten die een miauw geven wanneer hun sensor een geluid of een schok opvangt. Stel nu dat twee katten elkaar aanspreken: de één miauwt daarbij de ander activerend die ook een miauwt geeft, daarmee de originele kat activerend, enzovoort net zo lang tot de batterijen zijn uitgeput. Dit systeem heeft een aanvangs-input nodig om in deze feedback loop terecht te komen. Stel nu dat je dit systeem naast een deur installeert. Iemand die de deur te hard laat dicht vallen activeert met deze klap het feedback-miauw systeem. Dit geschakelde systeem kan daarmee worden gezien als een geheugen van een gebeurtenis, namelijk 'deur valt dicht met een klap'. Het miauwen van de 'katten' is zo verschrikkelijk irritant dat ieder normaal mens voortaan de deur normaal dicht zal doen. Het is een voorbeeld van mens-machine-machine-mens interactie, in dit geval plaatsvindend via een deur-interface en een ergenis-actuator.
Een ander voorbeeld dat Haque/Somlai-Fischer gaven, en uit electro-katten daadwerkelijk bouwden, is een actie die plaats vind als twee sensoren tegelijkertijd, of slechts een van de twee, geactiveerd wordt. Feitelijk opereert zo'n systeem dan als een AND of een OR gate, de meest fundamentele basisblokken die nodig zijn in een computationeel proces. Zonder het te weten zou aan de hand van de kracht van dichtgeslagen deuren een computationeel proces kunnen plaatsvinden uitgevoerd met miauwende katten. Een mogelijke grootschalige toepassing van dit idee is dat ruimtes in computers veranderen, waarin elke actie en elke conditie een process op gang kan zetten. Ook hier zette pask al 30 jaar geleden de toon met zijn electro-chemische computers die in reactie op input van de omgeving logische operatoren ontwikkelde. Helaas heeft Pask nooit kans gezien om zo'n computer daadwerkelijk iets nuttigs te laten doen.
Een belangrijk fenomeen van dit soort complexe interactie, zeker als dit soort systemen naast of tegen elkaar werken (een ramen opendoende thermostaat robot, in strijd met een cv-ketel aanzettende robot om de temperatuur in een ruimte?) is dat de maker ervan niet meer alle mogelijke gedragingen ervan kan voorspellen. Wat het belangrijkst is, is dat het systeem een onderdeel van een ruimte kan zijn dat op zichzelf en zonder spektakel bestaat. Meer als een essentieel constructief onderdeel van de ruimte dan als een al dan niet nuttige applicatie plaatsvindend in de ruimte: interactie meer als muur dan als cola-apparaat.
Met de scenario's laverend tussen het banale en science fiction is de praktische relevantie van dit soort onderzoek, en de consequenties ervan in de toekomst, moeilijk te voorspellen. Zoals dat wel vaker gaat met het soort ideeën dat wordt gebracht met de belofte dat daarmee alles gaat veranderen, zijn de werkelijk grootse applicaties, die de sceptici van dit soort onderzoek kunnen overtuigen, nog niet gebouwd. Maar stel je je voor dat je met een computer kunt werken door op de juiste momenten met je been te zwaaien en in je handen te klappen terwijl je TV kijkt!