Opinie

Koolhaas of Krier?

Modernisten versus traditionalisten, het blijft een actueel onderwerp. Het symposium ‘Over het nieuwe traditionalisme en het oude modernisme’ (Felix Meritis Amsterdam, 7 oktober) resulteerde niet in de verwachte pittige discussie maar leverde toch wel enkele opmerkelijke uitspraken op.

Koolhaas (IJplein, Amsterdam) of Krier (Brandevoort, Helmond)?

De politiek laat in diverse welstandsnota’s verschillende visies zien, van een voorkeur voor historiserende architectuur in Den Bosch tot een pleidooi voor innovatie in Apeldoorn. Hoog tijd voor de Welstandscommissie van Amsterdam om een symposium te organiseren. Uitgangspunt voor de middag was de vraag die wethouder stedelijke vernieuwing Duco Stadig in 2001 aan Anna Vos (toenmalig voorzitter van de Commissie voor Welstand) stelde: “Hoe kan het dat de meeste mensen van traditionele gebouwen houden en architecten ze verachten?”

Werner Sewing, architectuursocioloog in Berlijn, zette zijn visie op het modernisme en traditionalisme uiteen. Sewings precisering van deze begrippen leek het debat niet veel verder te helpen. De term modernisme blijft verwarring scheppen, inmiddels zijn we immers al aanbeland in het ‘derde modernisme’ en ook het woord traditionalisme kan eigenlijk uit het architectuurwoordenboek geschrapt worden. Er is volgens Sewing bij traditionalisme geen sprake van een pluriforme visie, maar een pure focus op de architectuur uit de laat achttiende eeuw gecombineerd met een vleugje middeleeuwse stad en tuinstad. Modernisme versus traditionalisme kan volgens hem alleen maar in een oorlog eindigen tenzij het mogelijk is om een intellectueel en reflecterend debat te initiëren dat kan bemiddelen tussen deze twee posities zonder pragmatisch te worden. Een eerste stap zou volgens hem zijn architecten te dwingen met leken in debat te gaan, iets waar naar zijn zeggen architecten normaal gesproken bang voor zijn.

Esther Voet (freelance journalist voor o.m. Vivenda)  en ‘als stem van het volk’ het traditionalisme propagerend, riep modernistische architecten op eindelijk eens uit hun ivoren toren te komen. “Een huis is immers geen kunstwerk om jezelf te vereeuwigen, maar een plek waar mensen moeten wonen. En mensen, die zijn vooral op zoek naar een warm nest en veiligheid, dus herkenbaarheid.”

Janneke Bierman (Hubert-Jan Henket architecten), ‘voorstander van moderniteit’, gaf toe dat er in het verleden in de modernistische woningbouw fouten zijn gemaakt. Maar juist de ideeën van de vroege modernisten, het sociale aspect en het spaarzame gebruik van materiaal, kunnen nu heel bruikbaar zijn. “We moeten moderniteit als inspiratiebron omarmen. Moderniteit vertegenwoordigt een positieve manier van denken en de hoop op een duurzame, betere en geëmancipeerde toekomst.”

Moet de Amsterdamse binnenstad blijven zoals die nu is en modernistische architecten weren? Walter Schoonenberg (hoofd Vereniging Vrienden van de Binnenstad): “De reden dat de Amsterdamse binnenstad nog is zoals het er nu uitziet heeft niet zozeer met de architecten van doen, maar met de bewoners die opstonden tegen  sloop- en andere plannen. De binnenstad laat aan architecten zien hoe te bouwen en ik hoop dat we daar wat lessen uit leren.”

Rijst de vraag of traditionalistische gebouwen met succes in modernistische wijken geïmplementeerd kunnen worden? Esther Voet: “Dat heeft gewerkt! Dat is mogelijk.”

Een modernistisch gebouw aan de gracht? Dat kan, maar bij wijze van uitzondering en uiteraard ingepast in de context.

Wat deze middag duidelijk werd: Brandevoort is een succes want dat is wat de mensen willen. Opmerkelijk was dat in alle lezingen de Luxemburger Krier steeds als boegbeeld voor het traditionalisme in Nederland werd opgevoerd en ‘global player’ Rem Koolhaas als modernist. Duco Stadig: “Brandevoort krijgt nu wel veel kritiek te verduren [van de vakgemeenschap, red.], maar het zal over tien jaar ook wel zo’n gebouw zijn dat er al langer lijkt te staan. En het vakmanschap is hoog daar. Dus: Koolhaas of Krier? Ik kies voor Krier, nog terzijde het feit dat de gebouwen van Koolhaas schijnen te lekken.”

De vraag die het uitgangspunt vormde voor dit symposium bleef onbeantwoord en riep daarmee weer een nieuwe vraag op: is de kloof tussen professie en publiek wel overbrugbaar?’