Recensie

In dienst van de stad

Onlangs werd aan de TU Delft het boek In Dienst van de Stad gepresenteerd tijdens de opening van de gelijknamige tentoonstelling. In boek en tentoonstelling wordt vijfentwintig jaar werk van gemeentelijke stedenbouwkundige diensten geanalyseerd.

De stedenbouwvakgroep van de TU Delft werkt de laatste jaren gestaag aan Dutch Urbanism Today; een reeks publicaties over de staat van de Nederlandse stedenbouw. De modus operandi van de diensten in Rotterdam, Amsterdam en Den Haag vormt het startschot voor een ‘systematische verdieping’ van het stedenbouwkundig discours. Volgens hoogleraar Han Meyer, auteur van het boek In Dienst van de Stad, is in de huidige ‘postmoderne constellatie’ de noodzaak van een visie op de vorm van de stad als weerspiegeling van een maatschappelijk ideaal aan het verdampen. Hiervoor in de plaats komt het idee van de stad als product van ‘economische en boekhoudkundige motieven’. Deze verschuiving van minder overheid naar meer markt heeft Meyer geïnspireerd tot het samenstellen van een overzicht waarin op heldere wijze de stadsplanning van de afgelopen vijfentwintig jaar als overheidsactiviteit, in dienst van de stad, wordt gedocumenteerd. Hiertoe volgt hij de ontwikkelingsgang en de activiteiten van de stedenbouwkundige diensten van Rotterdam, Amsterdam en Den Haag.

In de jaren zeventig raakten de stedenbouwkundige diensten – de thermostaatknoppen van de maakbare samenleving – na confrontatie met de stadsvernieuwing in een diepe crisis. Door splitsingen van de almachtige naoorlogse diensten ontstonden nieuwe configuraties en een nieuw elan. Op overtuigende wijze laat Meyer zien dat vanaf de jaren tachtig door de stedelijke planningsautoriteiten op succesvolle wijze drie essentieel nieuwe activiteiten werden geagendeerd. Ten eerste wordt de structuurplanning van de stad opgevat als onderdeel van een regionaal netwerk. Ten tweede worden stedelijke projecten gedefinieerd op de middenschaal, waar beeldbepalend gemengde programma’s worden uitgevoerd in gezamenlijkheid van overheid en marktpartijen. En ten slotte wordt het ontwerpen van integrale plannen voor openbare ruimte als autonome activiteit van de overheid gezien.

In het mooi verzorgde boek worden plannen en projecten uit deze drie strategieën in een goed gebalanceerd overzicht bijeengebracht. Amsterdam wordt gepresenteerd als stad van het structuurplan, Rotterdam als projectenstad en Den Haag als stad van openbare ruimte. Aan het overzicht zijn vijf thematische essays toegevoegd. Met name het essay van Agnes Franzen (adviseur van BVR) gaat nader in op de veranderende condities voor de ontwerppraktijk. Volgens Franzen komen er meer spontane initiatieven uit de markt en wordt tijdens planvorming ’tekenen’ steeds eerder gecombineerd met ‘rekenen’. De rol van stedelijke ontwikkelingsbedrijven als natuurlijke partner voor commerciële partijen wordt hiermee groter.

De benadering in het boek is wetenschappelijk, er wordt weloverwogen geïnventariseerd en geanalyseerd. Meyer, afkomstig uit de schoot van de Rotterdamse dS+V, kraakt weinig kritische noten. Op subtiele wijze neemt hij het standpunt in dat stedenbouwkundige planvorming een publieke zaak zou moeten blijven. Toch valt er op de kwaliteit van de huidige overheidsplanvorming veel af te dingen. Ondernemers hekelen vaak het gebrek aan realisme en de huidige publieke planvorming leidt regelmatig, zoals de tentoonstelling laat zien, tot compromisproducten zonder karakteristiek handschrift.

De tentoonstelling is een bezoek meer dan waard. Het is echter maar de vraag of de stelling van Meyer, dat het oprukken van de markt automatisch leidt tot teloorgang van de stadsvorm als publieke zaak – waarmee hij ook een degeneratie van stedelijke kwaliteit impliceert, juist is. Een verdere verschuiving van de stadsontwikkeling naar de private sector moet, voorzien van een adequate bewaking van de publieke belangen, misschien juist worden aangegrepen als kans voor auteurschap en ruimtelijke kwaliteit. Er zijn uit de geschiedenis van binnen- en buitenland voldoende goede voorbeelden te vinden. Wellicht kan een volgend boek in deze serie gaan over het private initiatief in de stadsontwikkeling. Hiermee zou de vakgroep stedenbouw zich in het hart van de actualiteit kunnen plaatsen.