Architectuur is niet tijdloos. De nieuwe uitdaging aan de architectuur is – ontwerpen voor – het onbekende, het onvoorspelbare. Dit is ook het centrale thema van het onlangs verschenen boek Time-based architecture.
Time-based architecture bestaat uit een essay- en een projectendeel. In het essaydeel wordt in dertien bijdragen de discours over tijd en duurzaamheid geschetst. Het projectendeel bevat negenentwintig recent opgeleverde projecten waarin uitspraken worden gedaan over mogelijke toekomstige ontwikkelingen.
De opstellen als geheel geven een ruim overzicht van de discussie op dit moment. Ze zijn goed leesbaar en belichten de verschillende ontwerpopvattingen op heldere wijze. Uitgangspunt is de steeds grotere snelheid waarmee economische en maatschappelijke ontwikkelingen plaats vinden. Opnieuw dient onderzocht te worden welke betekenis dit heeft voor het ontwerpen van gebouwen. Er wordt een tegenstelling geconstateerd tussen de steeds krapper wordende budgetten en nauwsluitende programma's van eisen enerzijds en het steeds korter wordende gebruik van een gebouw anderzijds. Vergaand financieel doorgerekend pve's met weinig marges leiden tot schrale gebouwen zonder overmaat, waarin toekomstige ontwikkelingen slechts moeizaam opgenomen kunnen worden.
In de essays staan een aantal thema's centraal: polyvalente gebouwen, duurzaamheid en overmaat. Door gebouwen en de ruimten in de gebouwen niet voor een specifieke functie te ontwerpen, kunnen er in de loop van de tijd verschillende functies aan toegekend worden. De levensduur wordt zo verlengd, en daarmee wordt de duurzaamheid in de meest letterlijke betekenis gegarandeerd. De meeste teksten zien duurzaamheid in het licht van potenties voor verandering, Bob van Reeth voorziet duurzaamheid echter van een culturele betekenis. Culturele duurzaamheid in een project betekent naar zijn opvatting het honoreren van de cultuur – de architectuur – die een plek specifiek heeft gemaakt. Of anders gezegd, mooie, in hun context passende gebouwen worden niet zomaar gesloopt, het gebruik voegt zich naar de architectuur, in plaats van architectuur die zich naar het gebruik voegt.
In meerdere teksten wordt Kees Christiaanse instemmend geciteerd. In 2000 schreef hij in Archis: 'fuck the programme', gevolgd door de oproep om minder snel verstrikt te raken in het programma van eisen en het ontwerp minder te richten op het organiseren van het leven en in plaats daarvan juist de ruimte te bieden om te leven.
De meest interessante tekst is van ontwikkelaar Rudy Stroink die pleit voor een verandering van de totale keten van ontwikkelen, bouwen en in gebruik nemen van een gebouw. In het voortraject zou de ontwikkelaar zich veel beter op de hoogte moeten stellen van de markt. Er zou een concept ontwikkeld moeten worden voor een nieuw onroerendgoedproduct op basis van de vraag uit de markt. Pas daarna wordt het programma uitgewerkt en de locatie bepaald. Het ontwerp- en bouwproces kan dan in een veel korter tijdsbestek worden afgerond, zodat fluctuaties in de markt minder van invloed zijn. Na oplevering zou de ontwikkelaar daarnaast nog geruime tijd betrokken moeten blijven bij het gebouw voor het 'stabiliseren' van het gebruik.
De projectkeuze in het tweede deel is gebaseerd op de drie manieren waarop een ontwerper kan omgaan met tijd en zijn onzekerheden zoals Bernard Leupen deze in de inleiding omschrijft. Polyvalente gebouwen, gebouwen die zonder noemenswaardige aanpassingen van gebruiker en functie kunnen veranderen. Half permanente – half tijdelijke gebouwen, gebouwen die gemakkelijk getransformeerd kunnen worden. Dit zijn veelal gebouwen waarbij de structuur permanent is, maar waarbij de bouwkundige invulling gemakkelijk aangepast kan worden. En semi-permanente gebouwen, gebouwen die na gebruik geheel gedemonteerd kunnen worden. Het industrieel, flexibel en demontabel (idf) bouwen valt in deze categorie.
De veranderingshorizon loopt uiteen van extreem lang, tot uiterst kort. Een van de meest in het oog springende lange termijn projecten is de Kathedraal voor het nieuwe millennium van Rafael Moneo in Los Angeles; een monumentaal gebouw ontworpen om 500 jaar te blijven staan. Buitengewone maatregelen in verband met aardbevingen moeten deze levensduur garanderen.
Aan het andere eind van het spectrum staan een aantal projecten waarbij de gebruiksduur juist heel kort ingeschat wordt. Bij de studentenwoningen van Mart de Jong en het kantoor van ABT/Damen van Hubert-Jan Henket is het uitgangspunt juist dat ze gemakkelijk gedemonteerd kunnen worden, om ergens anders weer een plek te vinden. Waar bij Mart de Jong de kleinste eenheid één hele studentenwoning is, kan bij Henket het gebouw tot op de laatste bout gedemonteerd worden.
De korte, beschrijvende teksten bij de projecten zijn weinig kritisch, behalve bij het na vier jaar reeds te kleine gebouw van Inholland van Erick van Egeraat. Bij de bouw was rekening gehouden met een vermindering van het aantal leerlingen. Overmaat in het ontsluitingssysteem moest het gebruik door meerdere instanties mogelijk maken. In plaats daarvan ging het leerlingaantal omhoog en daarvoor was de overmaat niet inzetbaar.
De vele woningbouwprojecten die in het documentatiedeel zijn opgenomen tonen weinig nieuws. Vrij indeelbare plattegronden, onspecifieke ruimten en verplaatsbare wanden horen toch al jaren tot het vocabulaire van een architect. Het is jammer dat een belangrijk selectiecriterium kennelijk was dat de gebouwen recent ontworpen moesten zijn. Een goede analyse van bijvoorbeeld de experimentele diagoonwoningen van Hertzberger in Delft had ons meer kunnen leren over de invloed van tijd en de (on)mogelijkheden van de architectuur om daarop te reageren. Juist in zulke ontwerpen ligt een schat aan ervaringen opgesloten. De tijd die de diagoonwoningen al achter zich hebben, is nog lang niet verstreken in al die nieuwe (soms nog niet eens gerealiseerde) gebouwen. Vreemd dat juist een boek dat de voortschrijdende tijd als uitgangspunt heeft, zich zo op de actualiteit concentreert.