Feature

Wat de mensen willen (is een goede architect)

Subash Taneja bewijst met zijn ontwerp voor de Haarlemse Damaststraat-buurt dat participatiearchitectuur geen anachronisme is. Hij verslaat alle Kriers en Koolhazen, inclusief hun mandarijnen, op het gebied van daadwerkelijke mensenkennis en betrokkenheid.

Het was een buurtje zoals er duizenden zijn (geweest); aan de rand van de binnenstad, gebouwd in de eerste decennia van de vorige eeuw, op een goedkoop stukje restgrond dat van NS was overgenomen, langs het spoor, tegen de Koepelgevangenis en de Droste-fabriek aan, vlakbij – maar natuurlijk niet aan – het Spaarne. Een klein wijkje van zo’n honderd arbeiderswoningen (voor NS-personeel), één laag met een kap, niet al te degelijk gebouwd, dus nu rijp voor sloop en ‘hoogwaardige nieuwbouw’. Jammer voor de hechte buurt, waar de bewoners oprecht houden van ‘hun’  wijkje en helemaal niet weg willen. Een situatie die elke ‘participatie’-architect uit de jaren zeventig zou herkennen en onmiddellijk mee uit de voeten zou kunnen.

Dat was toen. Inmiddels zijn we wijzer geworden, ‘stakkerig wijs’ zou Nescio zeggen. We geloven niet meer in die participatiearchitectuur. Bouwen voor de Buurt is Bouwen voor de Markt geworden. Een architect die nu nog serieus over inspraak of bewoners participatie durft te beginnen, wordt zowel door zijn opdrachtgever als door zijn collega’s als een zielig anachronisme afgeserveerd. Je moet dus wel stevig in je schoenen staan om dat toch te doen.

Lef kan Subash Taneja dus niet ontzegd worden. Hij baseerde zich niet op marktonderzoek of andere gratuite rapportendeskundigheid ten aanzien van de vraag ‘Wat de mensen willen’, maar ging de wijk in. Sprak met alle bewoners, niet één keer, maar talloze malen, filmde hun verhalen, nam hun weemoed over het vergaan van de wijk serieus, hoorde lange anekdotes over vroeger aan, nam de onderlinge burenrelaties serieus, onderzocht tekortkomingen van de huidige wijk. Hij deed kortom alles wat je in een ideale wereld van een architect zou mogen verwachten, voordat hij ook maar een potloodstreep op papier zet. ‘Die verhalen gaven mij de richting waar ik naar toe moest. Ik wilde de buurt als het ware omsluiten met handen, beschermen tegen de hardheid van de stad. Ik wilde verder een uittocht van de oorspronkelijke bewoners voorkomen; zoals in de Amsterdamse Jordaan is gebeurd.” Aldus Taneja. Ook al geen woorden waar je tegenwoordig in het ‘discours’ goede sier mee maakt, maar wel woorden die – zeker als ze ook in daden worden omgezet – meer, veel meer, zeggen dan het lifestyle-geblaat van cynische woningmarktkooplui, inclusief de huidige traditionalisten die kennelijk ook zo goed weten ‘Wat de mensen willen’.

Het buurtje dat Subash Taneja met deze arbeidsintensieve manier van werken heeft ontworpen is uiterst divers, tot op de laatste stoeptegel bedacht, met een grote woningdifferentiatie: eengezinswoningen, appartementen, herenhuizen, woon-werkwoningen, verschillende soorten tuinen en terrassen, verschillende soorten straten, een opgetild bovendek, netjes ondergebrachte parkeerplaatsen, schuine daken, platte daken, ‘Haarlemse’ zadeldaken, zigzagdaken, op allerlei plaatsen in de woningen doorkijkjes naar de omgeving en naar de buren, en geen standaard plattegrond te bekennen. Subash Taneja heeft niet alleen naar de bewoners geluisterd, hij heeft ook zijn eigen voorkeuren en heeft niet geaarzeld om die in het plan te verwerken. Zijn Indiaase afkomst verraad zich misschien wel in de brede trappartij die aan stepwells doet denken (of daar tenminste op geïnspireerd is). Zijn bewondering voor de humanistische, kleinschalige trekjes van Van Eyck zijn overal te zien, maar het feit dat hij als kind Le Corbusiers Chandigarh bezocht ook. Het informele, drukke, in onze ogen wellicht ‘al te vele’ karakter van de wijk, de vele materialen: hout, staal. baksteen, al die hoekjes en gaatjes; het ligt niet echt in onze aard. Wij zijn liever calvinistisch streng en zuiver.

De architectuur van dit buurtje zal waarschijnlijk geen grote rol gaan spelen in ‘het debat’, Taneja zal er de wereldpers niet mee halen. Dat zal de bewoners natuurlijk worst zijn. Die hebben gekregen waar ze bijna niet meer van durfden dromen; een verbeterde versie van hun verloren buurt. Dat vrijwel alle oorspronkelijke bewoners terugkeerde is tekenend.

Op dit moment woedt er een klein Koolhaas-versus-Krier-polemiekje op de ArchiNed pagina’s. Daar gaat het dan over de wereldvraag of ‘de mensen’ nu wel of niet een schuin dak willen, of de architect nu wel of niet ‘de geschiedenis’ serieus moet nemen. Daar wordt onder meer met droge ogen gesteld dat ‘de mensen’ verlangen naar schuine daken en schoorstenen. Ik geloof daar helemaal niks van. ‘Gewone mensen’ bestaan niet, hun verlangens zijn niet in leuke refenentieplaatjes te vangen, of die plaatjes nu van Granpré Moliere zijn, of van Bakema, dat interesseert die ‘gewone mensen’, geen zier. Als je werkelijk wil weten wat mensen willen, moet je met ze gaan praten, niet één keer, maar tientallen keren.

Wat mensen willen, (wat de markt wil) is dat ze serieus worden genomen, maar ook dat de architect zichzelf serieus neemt. Niemand zit te wachten op een architect die schuine dakjes maakt omdat hij denkt dat de mensen schuine dakjes willen, net zomin op een architect die denkt te weten wat ze werkelijk zouden moeten willen en die dakjes juist plat maakt.

Het is allebei even treurig, dom en lui.

Gesteld voor de keus tussen Koolhaas of Krier, zou ik als ‘gewone man’ Subash Taneja nemen.