Feature

De goesting van Paul Robbrecht

Paul Robbrecht (Robbrecht en Daem architecten, Gent) stond het publiek op schijnbaar bijzonder ontspannen wijze te woord tijdens een avond die uiteindelijk bleek af te wijken van de gemiddelde Arcam-lezing in de Brakke Grond. Geen flitsende powerpointpresentatie, geen vurig betoog maar een bijna intieme persoonlijke uiteenzetting van een architect die zowel de architectuur als de kunsten omarmt.

De projecten die besproken werden bestonden grotendeels uit werk waarin kunst een rol had gespeeld. Bijvoorbeeld in algemene zin door er onderdak aan te bieden of als communicatiemiddel met de architectuur.

Ruim werd de tijd genomen voor het Aue-paviljoen, ontworpen voor de kunsttentoonstelling Documenta IX in Kassel (1992). De orthogonaal gerangschikte paviljoens roepen beelden op van losse treinstellen op een rangeerterrein en benadrukken zo het transitkarakter van de kunst. Met het hergebruik als Museum De Paviljoens in Almere wordt hier nog een extra lading aan gegeven.

De weidse landschappelijke setting in zowel Kassel als Almere lijken op elkaar en maken dat het paviljoen tot billboard van de kunst verwordt. In Kassel was het de schilderkunst die tot in detail werd verweven met de paviljoens, zoals het deels voor de specifieke locatie vervaardigde werk van bevriende kunstenaars. In Nederland blijkt zelfs het medium video het goed te doen in de vrij open ruimtes en zo wordt het thema transit hier nog verder uitgediept.

Was in dit project de rolverdeling tussen architectuur en kunst nog in hoge mate traditioneel, gericht op respectievelijk huisvesten en exposeren, in andere ontwerpen is de relatie tussen beide minder orthodox.

In het kantoor voor De Katoen Natie in Antwerpen (1991 – 2001) wordt met Cristina Iglesias de kunst ingezet als verrijking van de architectuur. Het door deze kunstenaar vormgegeven daklandschap met translucente albasten koepels doet het daglicht ver in het gebouw doordringen. Hoewel de samenwerking volgens Robbrecht toevallig tot stand is gekomen, motiveert hij Igelsias’ participatie door te wijzen op de politieke en sociale problemen in de rondomgelegen wijk. De samenwerking met een buitenlandse maakster van fragiele kunst ziet hij als een mogelijke brug tussen plaatselijk op gespannen voet levende autochtonen en allochtonen.

Na een muzikaal intermezzo met klassieke klanken waarmee de huiskamersfeer nog eens wordt benadrukt, komt het Concertgebouw van Brugge (2001) aan de orde. Ook bij dit project volgt nauwelijks een toelichting op het architectonische ontwerp. Er wordt geen enkele poging gedaan een volledig ruimtelijk beeld te schetsen van het gebouw. Wel wordt stilgestaan bij de wijze waarop uitgenodigde kunstenaars direct op de ‘huid’ van het gebouw toepassingen hebben gerealiseerd, als tatoeages op een lichaam. Daarbij spreekt de toegepaste fotografie in de entreehal het meest tot de verbeelding. Door een abstract geheel met structuur en kleur speelt deze een spel met het gebouw, een symbiose waarbij de grenzen tussen beiden lijken te vervagen.

Gedurende de lezing bekroop mij een dubbel gevoel. Enerzijds had ik het idee een kijkje te krijgen in de persoonlijke zielroerselen en fascinaties van Paul Robbrecht. Anderzijds bleef de exacte wijze waarop de samenwerking tussen kunst en architectuur in zijn eigen werk succesvol wordt gecombineerd omhult in een mysterieuze nevel. Hoe is het mogelijk om zoveel kunstenaars blijvend met succes te betrekken bij projecten van het bureau? Hoe lukt het om daarbij elke keer weer een nieuwe invalshoek te realiseren?

Robbrecht maakte meerdere malen de opmerking dat het toeval in hoge mate een rol speelt in het tot stand komen van de samenwerking tussen kunst en architectuur. Hij ging daarbij zelfs zo ver het te vergelijken met dromen, als metafoor voor een wereld waarin eigen wil of sturing ontbreekt. Met de belangrijke kanttekening dat hij zich slechts toelegt op datgene wat hij werkelijk wil doen, in Vlaamse bewoordingen: als er maar goesting is.

Het ontrekt je niet aan de indruk dat er achter de schermen van het architectenbureau weloverwogen gewerkt wordt aan de samenstelling van een geheel eigen oeuvre. De website van het bureau, waar de projecten in een virtuele galerie als onderdeel van een schijnbaar zorgvuldig opgebouwde collectie worden gepresenteerd, benadrukt dit nog eens. Na het zien van de lezing was duidelijk dat dit niet zozeer museumstukken zijn, maar onderdelen van een persoonlijke zoektocht en vormgeving van het leven als architect. Hoewel de vraag zou kunnen worden gesteld of Paul Robbrecht liever kunstenaar zou zijn dan architect, ligt zijn kracht vooral in het laten samenwerken van beiden. Net als zijn grote voorbeelden in de Italiaanse Renaissance-architectuur is hij een regisseur. Een regisseur die zijn eigen droom en dus zijn eigen leven stuurt in de door hem gewenste richting.