Op 29 november organiseerde het Utrechtse architectuurcentrum Aorta het debat Mooi voor de Markt?! in de Domkerk. Centraal stond de veranderende positie van de projectontwikkelaar en de consequenties daarvan voor de architect.
Aanleiding voor het debat was de al jaren groeiende rol van de markt als opdrachtgever van ruimtelijke plannen. In de huidige tijd waarin schaalvergroting, toenemende mobiliteit en economische belangen ons voorbijsnellen geeft de overheid steeds meer de regie uit handen. De ruimte die zij overlaat wordt in beslaggenomen door projectontwikkelaars, die zich vervolgens niet meer op een enkel gebouw, maar op hele gebieden richten. Een flink deel van de openbare ruimte wordt daarin meegenomen. Marktpartijen nemen steeds vaker zelf het initiatief voor de ruimtelijke inrichting van zowel bebouwde als open ruimte. Als gevolg van het veranderen en verschuiven van doelstellingen en verantwoordelijkheden nemen de betrokken partijen (overheid, opdrachtgever, stedebouwkundige, architect, gebruiker) nieuwe posities in. Wat zijn hiervan de consequenties? Aan het woord waren Rudy Stroink (projectontwikkelaar TNO PP), Hero Meindersma (voormalig directeur Het Oversticht), Anna Vos (hoofd ontwerpstudio Bouwfonds) en Floris Alkemade (partner OMA).
De overheid is uiteindelijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van de ruimtelijke ordening, daar mag ze niet voor weglopen. Dit was de eensluidende klank die gedurende een uur de boventoon voerde. Door de toename van het aantal partijen, elkaar overlappende overheidsinstanties, grotere en kleinere overheden en de druk van pijlsnelle projectontwikkelaars, is nu niet duidelijk wie verantwoordelijk is. In deze situatie spelen overheden steeds minder de rol van opdrachtgever of ontwerper, maar van controleur. Vos: ‘gemeenten hebben de neiging regels vast te leggen betreffende programma, stapeling, dichtheden en functiemenging. Is dat nu de essentie van een overheid?’ Terwijl, zo stelt Vos, de rolverdeling in wezen heel eenvoudig is: de overheid houdt zich bezig met openbare ruimte en infrastructuur; de rest mag worden ingevuld door marktpartijen. Volgens Alkemade is de overheid er om eenduidigheid te kweken. In het buitenland ligt dit rollenpatroon veel scherper. De stad Londen bijvoorbeeld, zo vertelt hij, voert de stedelijke regie met een checklist. Aan de hand van tien kwaliteitseisen dient elke bouwer de stad aantoonbaar te verbeteren. Maar, stelt Alkemade, het komt uiteindelijk aan op de intelligentie van de gemeente. Zo’n instrument moet natuurlijk ook nog eens gehanteerd worden. Stroink is van mening dat overheden nu veel te veel taken tegelijk hebben, zoals opdrachtgever, vergunningverlener, regelgever. In plaats van al die functies zou ze kwalitatieve eisen moeten stellen (‘en die mogen keihard zijn’) en zich daarna terugtrekken, ’that’s it’. Aan de andere kant hebben marktpartijen moeite met het nemen van verantwoordelijkheid, daarover was ook iedereen het eens. ‘Vertrouw de markt niet. De ontwikkelaar heeft zich in de welvarende samenleving ontwikkeld tot een vadsig, lui en slecht ontwikkeld opdrachtgever. Er is zelden een duidelijk plan’, aldus ontwikkelaar Stroink.
Bij de verduidelijking van zo’n plan ligt een taak voor de ontwerper. De projectontwikkelaar in de rol van opdrachtgever kan de vaak lange levensduur en uitgestrekte ruimteschaal van bouwprojecten niet overzien, stellen de sprekers. Daarom zijn juist in het begin van het planningsproces de architecten hard nodig. Het ontwerpend onderzoek zou nauw verbonden moeten worden met de projectontwikkeling, zegt Vos. ‘Door een architect weet je veel beter wat je wilt bouwen. Door een goede samenwerking met de ontwerper ontstaat een verscherping van de opgave en daarmee van het eindresultaat.’ Want in één keer een heel gebied ontwikkelen impliceert een zinvol verband tussen uiteenlopende schalen, tussen stedebouw en architectuur. De projectontwikkelaar moet dus openstaan voor het totaalontwerp.
Met andere woorden, als de overheid met vastomlijnde kwaliteitskaders komt, dan is het niet erg dat de markt de vakjes invult, maar dan moet de architect wel veel eerder in het proces worden betrokken. En dat is nu niet het geval. De rol van de architect is in het huidige planningsproces dusdanig gemarginaliseerd dat hij alleen nog maar wat trucs mag loslaten op de te strenge eisen die (vaak door een marktpartij) aan het ontwerp worden gesteld. Opdrachten beginnen steeds meer te lijken op tekenoefeningen. Alkemade: ‘Architecten hebben werkelijk verstand van ontwikkelen, doen onderzoek alvorens te ontwerpen, reiken oplossingen aan. Architectuur is óók een vak.’
Architecten en stedebouwkundigen moeten zich voegen naar het wensbeeld van de opdrachtgever, zo werd door een ieder bevestigd. Terwijl het bij uitstek de ontwerper is die in staat is samenhang te scheppen in complexe ruimtelijke opgaven. Naast de machteloosheid van de overheid (uiteindelijk het thema van de avond) lijkt de in een krappe jas gehesen architect een veel ernstiger probleem. Maar met die constatering was het onderwerp afgedaan.
Hoe kan het dat architecten de boot missen? Hoe brengt de overheid ruimtelijke samenhang aan en welke kwaliteiten zou zij moeten stellen? Hoe kan worden voorkomen dat uitsluitend de markt bepaalt wat er wordt gebouwd? Deze en vele andere vragen kwamen helaas niet ter sprake. Hoewel debatleider Jacques Thielen vooraf zei niet te willen polderen, besloot hij de discussie met ‘er moet weer worden samengewerkt’. Zo kwam het instemmend knikkend panel uiteindelijk niet veel verder dan een aanscherping van de vraagstelling die de aanleiding vormde van het debat. Hoe dan ook, geslaagde totaalontwerpen vragen om een herwaardering van de rol van de architect en van durf bij de ontwikkelaar.