Op 26 en 27 november bogen wetenschappers, filosofen, architecten en kunstenaars zich tijdens het tweedaagse seminar Drieste Exercities in Utrecht over een aantal vragen. Zijn er in de huidige ‘spektakelmaatschappij’ nog scheuren, kieren en gaten te ontdekken? Waar zijn ze te vinden en op welke wijze worden ze op een creatieve manier gevuld door nieuwe strategieën en ideeën?
Het programmaboekje leest als een sympathieke (her)introductie van het situationisme. Volgens de organisatie zouden antwoorden op gestelde vragen in het verlengde van deze stroming kunnen liggen. In een beknopt aantal pagina’s wordt een beeld geschetst van een avant-garde die tussen 1957 en 1972 actief was en die grote invloed uitoefende op het politieke, artistieke en culturele leven van de jaren zestig. Guy Débord vormde één van de sleutelfiguren in deze beweging, die van mening was dat ‘de opkomende consumptie- en mediamaatschappij een verwoestend effect op de samenleving heeft. Het leven zou steeds meer geregeerd worden door schijn en spektakel waardoor de burger zou veranderen in een doelloze consument die bezig is te overleven in plaats van te leven’, aldus het programmaboekje. Met de voortschrijdende ver-merk-ing en ver-marketing lijkt de door de situationisten bekritiseerde ‘spektakelmaatschappij’ inmiddels onmiskenbaar en alomtegenwoordig te zijn. Het is dan ook niet vreemd dat juist nu architecten, stedenbouwers en kunstenaars geïnspireerd zijn door het situationistische gedachtegoed. Met name de laatste jaren lijken met de aandacht voor het ‘nieuwe engagement’, ‘urban culture’, ‘openbare kunst’ en het ‘nieuwe publieke domein’, facetten van het situationistische gedachtegoed op te leven.
Het New Babylon project van Constant Nieuwenhuys is één van de meest bekende architectonische verbeeldingen van een maatschappij die door de situationisten tegenover het spektakel wordt gezet. Een wereld waar in volle vrijheid naar hartelust gedoold kan worden in settings die te beschouwen zijn als een opeenstapeling van sferen en ervaringen. Nic Tummers liet onder andere zien hoe dit project momenteel in veel platter en commerciëler gebouwen, als winkelcentra en pretparken, lijkt te resoneren zonder dat het verder nog veel van doen heeft met het bevrijdende gedachtegoed dat achter het New Babylon project zat. Architectonische vormen worden klakkeloos ingelijfd door marktmechanismen die ze vervolgens voor eigen doeleinden inzetten. Tjebbe van Tijen voerde vervolgens de zaal onder de noemer van ‘literaire pschychogeografie’ in vogelvlucht langs cartografische juwelen om zo één van de veel gebruikte situationistische methoden te verduidelijken; de persoonlijke cartografie als middel om een meerduidige werkelijkheid te verbeelden.
Een drietal korte presentaties van Maurice Nio (Nio Architecten), Jakkoo van ’t Spijker (Studio Sputnik) en Arjen Oosterman (tijdschrift Volume) moest vervolgens het situationisme in een hedendaags kader plaatsen. De eerste twee presentaties vertoonden overeenkomsten in de wijze waarop voor het architectonisch werk naar believen beelden en thema’s van elders ingezet worden, situationistische zinsneden incluis. Waar Nio dit doet vanuit een drang tot het mogelijk maken van nieuwe ervaringen lijkt Sputnik door een fragmentarische reflectie op de massacultuur diezelfde massacultuur uit haar verband te willen rukken. Met het ontwikkelen of verbeelden van eigen projecten probeert Nio enige vrijheid binnen zijn architectuur te creëren. Sputnik benadrukt dat ‘de spektakelmaatschappij tegenwoordig alomvattend is, een ware ‘experience economy’ waarin het niet draait om de dingen zelf, maar om de immateriële dingen die eromheen hangen.’ Bij Sputnik draaien projecten daarom om het verhaal in plaats van om de stijl. Of het werk van beide architecten in het verlengde van het situationisme ligt valt te betwijfelen. Ze vormen in geen geval een mogelijkheid te ontsnappen aan de spektakelmaatschappij, sterker nog: ze voeden deze maatschappij alleen maar met nog meer beeld.
Arjen Oosterman stelde dat in een vraaggestuurde markt architecten slaven zijn van particuliere opdrachtgevers en hoogstens hun verleiding in kunnen zetten om alternatieven bespreekbaar te maken. Piet Vollaard voegde daaraan toe dat de architect zich altijd al in deze slaafse positie heeft bevonden, met handen en voeten gebonden aan opdracht en kapitaal waarbij de marges klein zijn. Nio stelde dat daarom werkelijke vrijheid buiten de opdracht moet worden gezocht, òf de architect moet zichzelf opdrachten geven en zelf ontwikkelaar worden, òf zich richten op het schrijven en maken van boeken. Volgens Vollaard leveren beide opties slechts schijnvrijheid op. In het eerste geval is immers nog steeds kapitaal nodig dat bediend moet worden en de tweede optie biedt weliswaar een zekere vrijheid maar is nog steeds gebonden aan kapitaal: wie financiert die boeken? ‘Architecten moeten gewoon gebouwen maken waarom gevraagd wordt of anders stoppen architect te zijn.’ Volgens Oosterman liet de opdrachtgever vroeger wel een groter deel van de formulering van de opdracht over aan de architect waardoor de architect de maatschappij meer kon vormen. Visieontwikkeling zou een nieuwe rol van de architect kunnen zijn. Volgens Vollaard geeft dat juist een nog grotere mate van schijnvrijheid waarbij de architect is gereduceerd tot verhalenverteller waaruit ontwikkelaars naar believen mogen citeren.
De zaal opperde nog een tweetal ontsnappingsrichtingen: één richting de beeldende kunst en één richting het organiseren van meer bewonersvrijheid. Sinds bevochten vrijplaatsen broedplaatsen zijn geworden, is duidelijk dat die vrijheid niet te bureaucratiseren valt. Door toenemend gemor uit de zaal werd langzaamaan een generatiekloof voelbaar. De heren die ten tijde van het situationisme en provo nog op oprechte wijze hebben gestreden voor een andere maatschappij, hopen nu op een overname van de revolutionaire fakkel door een collectief georganiseerd tegenoffensief. Anderzijds lijken een aantal architecten/critici de context van de massacultuur de spektakelmaatschappij niet werkelijk als beklemmend te ervaren. De huidige maatschappij is de klei waarmee de architect moet werken. Zij accepteren haar als een onoverkomelijk gegeven waarbinnen persoonlijke vrijheid gezocht en gevonden kan worden om eigen projecten samen te stellen. Binnen de architectonische discipline lijken de kieren en gaten moeilijk te vinden. Wellicht ligt een hedendaags situationistisch antwoord op de spektakelmaatschappij net als in de jaren zestig meer op het vlak van de cultuurkritiek dan dat dit bij architecten gezocht moet worden.