Recensie

Driehoog achter – Kunstcluster Tilburg

Aan de zuidkant van de Tilburgse binnenstad, naast de in 1961 gerealiseerde schouwburg van architect B. Bijvoet, staat het Kunstcluster van Jo Coenen met daarin de Concertzaal en de Fontys Hogeschool der Kunsten. In 1996 werd de eerste fase opgeleverd, met daarin de concertzaal, het conservatorium en de dansacademie. Op 4 november 2005 werd de tweede fase geopend, bestaande uit de Academie voor Beeldende Vorming, de Rockacademie en de Academie voor Drama.

1. binnentuin

De ligging en afmeting van het Kunstcluster zijn uniek: in de binnenstad beslaat het bijna een heel bouwblok. Het gebouw voegt met een vanzelfsprekende eenvoud programma en ruimte toe aan de stad. In de wanden van het bouwblok zitten de zes kunstenopleidingen rondom een voormalige kloostertuin die heel toepasselijk is omgedoopt tot ‘Muzentuin’. Deze tuin was voor Coenen de belangrijkste contextuele aanleiding voor het maken van een bouwblok in carrévorm. Een 19e-eeuwse stadsvilla met een orgelzaal en een kloosterbibliotheek zijn in de nieuwbouw opgenomen. De restauratie van de villa met orgelzaal zal naar verwachting in 2006 wordt afgerond, in dit gedeelte van het kunstcluster zal de Academie voor Architectuur en Stedenbouw worden gehuisvest. De ernaast gelegen neogotische Kapel uit 1895 staat schouder aan schouder met het Kunstcluster.

Dat Jo Coenen goed grip heeft op de structuur van Tilburg blijkt uit de manier waarop de tuin aansluit op de rest van de stad. Met wat hij een ‘weefseltechniek’ noemt worden de Muzentuin en het gebouw een vanzelfsprekend onderdeel van het centrum. Op vier plaatsen is de onderste laag van het bouwblok vrijgelaten en kan de tuin tussen zonsopgang en zonsondergang worden betreden. De entree aan de noordzijde verbindt de tuin met het schouwburgplein en het winkelhart. Aan de zuidoost en de zuidwestzijde liggen twee entrees tegenover elkaar waardoor de Muzentuin onderdeel wordt van een route tussen het stadspark en het Koningsplein. De ingang aan de noordwestzijde lijkt te anticiperen op een mogelijke transformatie van het klooster aan de Oude Dijk, waar een ingang naar het Stadspark dan voor de hand ligt.

Een direct gevolg van de vier doorbraken is dat het Kunstcluster een gebouw is dat op vier sokkels staat. Om de verschillende bouwdelen van het Kunstcluster tot één gebouw aaneen te smeden ligt de verbindende gang op niveau +1. Ondanks de vierdeling heeft het gebouw slechts twee ingangen: één in de noord- en één in de zuidoosthoek. Het binnengaan van het gebouw is een getrapte zoektocht: beide entrees liggen bij de doorgangen naar de tuin, niet direct aan de straatzijde, maar min of meer in de gevel verstopt.

De noordelijke entree van het Kunstcluster ligt volledig uit het zicht van de Schouwburgring. Voor de ingang ligt een patioachtig plein dat deel uitmaakt van het plateau aan de noordzijde van het bouwblok. Dit plateau tussen Schouwburgring en Muzentuin dient meerder doelen: het vormt een sokkel voor het Kunstcluster, leidt de bezoeker van het Kunstcluster langzaam naar niveau +1 en kadert vanuit de binnentuin het vista op de binnenstad. De route over het plateau, van buitenzijde naar binnenzijde van het bouwblok biedt tevens toegang tot de Concertzaal. Skaters geselen met hun capriolen het hardstenen voorbordes en haar trappen. Dit onbedoelde gebruik wordt van harte getolereerd omdat het precies de mate van stedelijkheid is die zo node werd gemist in de omgeving van de Schouwburg en de Concertzaal.

2. gang

3. nieuwbouw omarmd oudbouw

4. mediatheek

5. binnentuin met nieuwbouw

De entree is ontdaan van alle overtollige ruimte, eenmaal de deuren door sta je direct in het gangenstelsel van het Kunstcluster, in het hart van het conservatorium. Vanaf hier voert de gang langs de dansacademie, de afdeling drama, door de rockacademie, naar de lokalen van beeldende vorming. De gang kronkelt zich door het gebouw en biedt regelmatig zicht op lokalen of op de Muzentuin. De afwerking, maatvoering en zichtmogelijkheden zijn in elk bouwdeel anders.

In het ideaalbeeld moeten de ramen in de zomer openstaan zodat de binnentuin wordt overspoeld met de klanken der muzen – of toch zo dicht als de studenten dit weten te benaderen. In werkelijkheid opent het gebouw, dat zo nadrukkelijk om een paar monumentale bomen heen plooit, zich nauwelijks naar de tuin. Drie wanden zijn nagenoeg gesloten, in één ervan zitten zelfs nauwelijks ramen. Vanuit oogpunt van beheer is het begrijpelijk dat van het gebouw geen duiventil is gemaakt, maar enig zicht op de dansstudio’s zou een aangename visuele toevoeging zijn geweest aan het feest der Muzen.

De tweede ingang van het Kunstcluster zit in de halfronde kop aan de zuidoost kant van het gebouw, diagonaal aan de andere kant van de Muzentuin. In de entree staan rondom een vier verdiepingen hoge vide tafeltjes, werkplekken en koffieautomaten. Door het open karakter van de ruimtes die aan de vide liggen, komt iets van de dynamiek los die hoort bij de veelheid en verscheidenheid aan expressieve studenten. Je ruikt de verf, hoort de elektrobeats en ziet de eerste pogingen om met expositietechnieken te interveniëren met de architectuur van het gebouw.

De verbindende gang knikt bij de vide. In deze flank heeft het Kunstcluster zijn armen om de oudbouw heengeslagen waar een oude bibliotheek deel van uit maakt. De oude bibliotheek is een intieme, klassieke leeskamer met een rondgang. Dit ruimtelijk concept lijkt als inspiratie te hebben gediend voor de aangrenzende mediatheek. De mediatheek ligt over twee verdiepingen rondom een vide. Door de grove maatvoering van de in beton uitgevoerde pilaren en borstwering is het een naar binnen gekeerde, onoverzichtelijke ruimte geworden die geen interactie aangaat met de aangrenzende Muzentuin. Doordat de gangen onderdeel zijn van de mediatheek vormt deze een ‘stop’ in de continuïteit van de rondgang door het gebouw, tegelijkertijd wordt daarmee de contemplatieve rust van de bibliotheek verstoord. De contrasten tussen de oude en nieuwe ruimtes van de mediatheek zijn tekenend voor de architectonische uitwerking van het Kunstcluster. Het gebouw is ontworpen met een schakering van volumes, materialen en vormen. Zo lijkt voor elke muze een eigen deel te zijn gebouwd, alsof het gebouw ruimte wil bieden voor de eigen identiteit van de opleidingen.

Op meerder vlakken is het Kunstcluster een paradoxaal gebouw geworden. Het gebouw spaart en openbaart een oude kloostertuin, maar geeft daar, vanuit het gebouw, slechts twee keer toegang toe. De opzet is eenvoudig te typeren, maar het duurt even voor je er je weg vindt. Een gevolg hiervan is dat het meer een huis wordt dan een utilitair gebouw: ondanks het programma heeft het gebouw van binnen het prettige kleinschalige karakter van drie hoog achter. Tegelijkertijd lijkt Jo Coenen een school op te vatten als een lange gang met lokalen eraan. Met het Kunstcluster is Coenen erin geslaagd een georganiseerd doolhof te maken. Een gebouw dat in zijn uitvoering te duiden is als architectonische stedelijkheid en dat, ondanks zijn monumentale omvang, aan de monumentaliteit ontsnapt.