Nieuws

Pitch of punniken?

Voor de derde keer vond op woensdag 9 februari bij Stroom in Den Haag Pitch! plaats: een avond waar jonge Haagse architecten en architectonisch vormgevers zichzelf en hun ideeën presenteerden.

Al enige tijd richt Stroom, naast beeldende kunst, haar pijlen op de architectuur. Daarbij moeten ze zich positioneren tussen de twee belangrijkste epicentra op architectuurgebied: Amsterdam en Rotterdam.

Gelukkig heeft Stroom iets opgemerkt. Niet langer is het vanzelfsprekend dat de in Delft afgestudeerde architecten één van deze steden ziet als thuisbasis voor hun activiteiten. Steeds vaker kiezen jonge architectenbureaus bewust voor Den Haag als vestigingsplaats. Voor deze jonge honden waren er tot voor kort maar weinig gelegenheden om hun visie aan de Haagse vakwereld en andere geïnteresseerden te presenteren. Daar moest verandering in komen en zo werd ‘Pitch’ bedacht; een avond waar telkens één of twee bureaus centraal staan en die zij zelf mogen invullen.

Woensdag 9 februari was het de beurt aan de ontwerpers van respectievelijk Qenep en Atelier Duiker 0.26. Van het aanvankelijke plan om de aanwezigen mee te nemen op een tocht door de binnenstad werd, vanwege de niet al te beste weersvooruitzichten, op het laatste moment toch maar afgezien. In plaats daarvan kozen de twee collectieven ervoor om aan de hand van studies en schetsen een beeld te geven van hun fascinaties als architect. Terugkerende vraag was, waar voor hen de ‘noodzaak’ van architectuur lag.

Wat opviel aan de presentaties was het hoog poëtische, bijna introverte karakter van de onderzoeken. Janneke van der Velden onderzoekt de impact van ruimtes door er à l’improvise choreografieën te bedenken. Zo maakt zij, zo zegt ze, zich de ruimte eigen. Klaske Havik, naast haar praktijk ook docent in Delft, zoekt het in de literatuur. Via persoonlijke gedichten en observaties onderzoekt zij verhalen die weer aanleiding of inspiratie voor architectuur kunnen vormen. Job Nieman en Sebas Veldhuisen vinden het de taak van de ontwerper om ‘die ene glimlach’ op het gezicht van de beschouwer te brengen. De ontwerper als regisseur van kleine emoties. In een serie schetsmatige beelden laten zij hun creativiteit de vrije loop op een uiterst banaal object: de stoeptegel. Zo ontwierpen zij tegels met een bulls-eye voor hondendrollen, gekleurde twister stippen, en ‘uw kernafval hier’. Eén tegel sprong eruit, letterlijk. In een stoep langs een grasveldje is één tegel vervangen door een grastegel en lijkt zo de oversteek te wagen.

De ontwerphouding van beide bureaus is niet verwonderlijk. Overal in de hedendaagse vormgeving zie je het: de hang naar het kleinschalige, het ambachtelijke, het eigene. Het persoonlijk handschrift is weer helemaal terug. Wat moet je als beginnende Nederlands architect ook anders, na tien jaar Superdutch? Na eindeloze analyses van diagrammen en databases, na photoshoparchitectuur, urban screens en fused spaces? Hoe begrijpelijk deze koerswijziging ook is, kneuterigheid ligt op de loer, de wereld wordt nog steeds onder onze voeten verkocht. Volgens The Economist bereiken we in 2006 een toestand waarin voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid de helft van de wereldbevolking in steden woont. Met de introductie van de $100 dollar laptop en de $20 dollar cellphone door het MIT wordt komend jaar de derde wereld tot nieuwste doelgroep van het global network gebombardeerd. Er is, kortom, genoeg om over na te denken. Ook voor architecten.

Op een vraag uit de zaal hoe hij een huis op de maan zou ontwerpen, antwoordt Veldhuisen adequaat: ‘Dat zou ik nooit doen. Mijn grootste voorbeeld in de architectuur, kunstenaar John Körmeling, heeft dat namelijk al eens gedaan en ik zou hem nooit kunnen evenaren in zijn oplossing’. Nee, deze mensen houden het liever dicht bij huis.