In een afgeladen Berlage – wanneer maken ze daar nou eens een fatsoenlijk auditorium – gaf Rem Koolhaas op 7 februari de laatste lezing uit de Projective Theory serie van het Berlage die Peter Eisenman op 11 oktober van het vorig jaar mocht openen.
Aangezien Koolhaas het Berlage als zijn achtertuin beschouwt zouden we geen echte presentatie gaan meemaken maar gewoon wat ‘verzameld materiaal’. Het begon zeer serieus, wie opent er een lezing over architectuur met een plaatje van het Parthenon? Hij wel. Het bleek ironisch commentaar op Peter Eisenman en Jef Kipnis die (volgens Koolhaas) in hun lezingen op respectievelijk de AA en het Berlage ervoor hadden gepleit om zich weer terug te trekken in de architectuur, om zo de architectuur te redden. Ook zette Koolhaas de – inmiddels bijna – traditie voort om, net als Bob Somol en Sarah Whiting, eerst gastheer Alejandro Zaera Polo van wat commentaar te voorzien.
Mocht het u ontgaan zijn; in de inmiddels volledig onleesbare Archis, euh pardon Volume, heeft de Dean van het Berlage een uiterst leesbaar stuk geschreven waarin hij verhaalt over een perspresentatie van de Yokohama-terminal met zijn bureau Foreign Office Architects. Ze staan voor een zaal vol met mensen die gaandeweg steeds minder van hun academische uiteenzetting over het gebouw begrijpen. Godzijdank heeft hij nog ergens een dia van de Hokusai Wave. Pas als hij vertelt dat dit hun eigenlijke inspiratie is voor de haventerminal gaat er een zucht van verlichting en begrip door de zaal. Dezelfde soort analogieën en beeldrijmen blijken uiterst effectief in bijvoorbeeld de presentatie van de United We Stand toren van United Architects voor de herbouw van de WTC torens in New York. Net als de Barcelonese Castellers: samen sterk. En zo worden natuurlijk ook alle gebouwen van de Londense Olympische spelen als spieren in een park gevlijd.
Bob Somol feliciteerde Zaera Polo naar aanleiding van dit artikel met het schrijven van het nieuwste boek van Charles Jencks over iconografie. Sarah Whiting liet het bij afwezigheid van de dean bij de opmerking dat het toch op z’n minst merkwaardig is dat een gebouw pas goed is als het op iets anders lijkt en zijn legitimatie dus buiten de architectuur haalt.
Koolhaas wil ook buiten de architectuur treden. Zijn generatie is ‘bevoorrecht’, in tegenstelling tot die van Peter Eisenman, omdat ze temidden van globalisering en de privatisering van de publieke sector moet opereren. Volgens Koolhaas niet beter te verwoorden dan met ¥$. ‘En als je ¥$ op de oude architectuur (het Parthenon) loslaat krijg je Gehry in Bilbao’ – dat is dus geen optie. Waar Eisenman en Kipnis de taal van de architectuur zelf belangrijk vinden en willen ontwikkelen en waar Zaera Polo een soort ‘om de tuin leidt taal’ (decoy language) ontwikkelt om met het publiek (de niet architecten) te communiceren, wil Koolhaas zo ver mogelijk van de architecturale kant van architectuur wegblijven. Hij wil de nadruk leggen op de niet-architecturale kant. Dat wil zeggen op het publieke, economische en sociale, maar ook op de nieuwe media en de politiek: ‘Waar Eisenman een intellectueel in de architectuur wil zijn, wil OMA/Rem Koolhaas een publieke intellectueel zijn’.
Om te onderzoeken hoe je weg kan komen van die architecturale kant is Koolhaas samen met Hans-Ulrich Obrist de laatste nog levende Metabolisten (‘de enige niet westerse avant-garde’) aan het interviewen: Kisho Kurokawa is vooralsnog een voorbeeld van hoe dat zou kunnen met zijn wekelijkse tv-uitzendingen, playboy image en als ambassadeur van ‘Japanheid’. Zelf is OMA als reclamebureau ingehuurd om het Europese project te redden. Behalve het voorstel voor een vlag en logo’s is er ook een tentoonstelling bedacht en vormgegeven: The Image of Europe.
Kennelijk is het je op deze manier met politiek en reclame bemoeien wat Koolhaas bedoelt met het benadrukken van de niet architecturale kant van het vak. Zijn politieke ambities bleken al eerder uit een stuk in Content waarin hij opsomt wat hij allemaal zou doen als hij minister van buitenlandse zaken van Europa zou zijn. Of wat te denken van zijn voorstel om als onderdeel van Harvard een Power Lab op te richten, als tegenhanger van het MIT Media Lab. Gelukkig vervolgt hij zijn materiaal met een aantal messcherpe observaties:
– Dat er een impasse is in representatie in zowel stedenbouw als architectuur.
– Dat we in Europa zijn gestopt met nadenken over de stad, op het moment dat in het Oosten de urbanisatie pas echt op gang kwam.
– Dat de stad steeds meer op een resort gaat lijken, à la het palmeiland voor de kust van Dubai. Maar dat ‘wij’ die niet ontwerpen.
– Dat alles autoritair wordt.
– Dat zelfs een van de meest lyrische kunstenaars nu autoritaire kunst maakt; Christo, die met zijn gates enkel de bestaande paden in Central Park benadrukte.
– Dat de campagne van Labor in Engeland in vorm en kleur soms akelig dicht in de buurt van Nazi symboliek komt. En dat daarbij misschien niet alleen het beeld autoritair is.
– Dat alles ‘veilig’ moet zijn. En er dus geen enkele ruimte meer is voor geheimzinnigheid, avontuur, pech of gevaar.
– Dat er niets meer mag of kan, van hekjes, tot voertuigen en van reclame-uitingen tot glazenwassers op ladders.
– Dat filmsterren, popsterren, sporters, kunstenaars en zelfs scriptschrijvers ondertussen veel en veel meer verdienen dan architecten.
– Dat het budget voor het bouwen van een gebouw dramatisch minder is geworden gedurende de afgelopen honderd jaar.
Als Koolhaas klaar is legt Zaera Polo nog een keer uit dat het volgens hem noodzakelijk is dat architecten een nieuwe taal ontwikkelen om zo met niet architecten te kunnen communiceren. Koolhaas vindt dat je wel als architect kunt communiceren en is nog steeds tegen de scheiding die Kipnis en Eisenman willen aanbrengen. Vervolgens wil hij van de studenten van het Berlage weten wat hen bezighoudt. Of ze bijvoorbeeld nog wel eens naar Venturi kijken? Na enig aandringen meldt een studente dat zij zeer geïnteresseerd zijn in activisme en ideologie, welk en welke blijft onduidelijk. Maar misschien zat de crux van deze lezing in een terloopse opmerking van Koolhaas over de lezing die Ignasi de Solà-Morales gaf op het Anyhow congres in Rotterdam in 1997. De Solà-Morales maakte daarin een geniale verbinding tussen Fluxus (de beweging waar o.a. Wim T. Schippers enige tijd deel van uit maakte) en iets dat hij Liquid Architecture noemde. Niet ter meerdere eer en glorie van nog meer blobs, maar om op die manier zowel Dada, de Nouveaux Réalistes, als Situationisten binnen te halen en om uiteindelijk uit te komen bij een architectuur die niet anders zou doen dan het faciliteren van een maximale vrijheid met mogelijkheden voor toeval, avontuur, geheimzinnigheid en zelfs gevaar.
Misschien vandaar Koolhaas’ fascinatie voor de corporate Japanse nothingness. Architectuur zonder iets, zelfs met een ‘niet-neutraliteit’. Laten we hopen dat hij zich toch met de architectonische kant van het vak wil blijven bezighouden en nog flink wat nauwgezette gebouwen zal maken.