Het is 7 februari en Van Herk en De Kleijn geven een lezing in de Brakke Grond te Amsterdam. Vol verwachting klopt ons hart. De avond voelt anders dan voorgaande dinsdagavonden. Het lijkt of de zaal niet is gevuld met publiek, maar met vrienden en vriendinnen die nu eindelijk wel eens willen weten waar die twee toch altijd mee bezig zijn.
Sabien de Kleijn wordt vooraf gegaan door een grote bal die het toneel oprolt. Met een soort schuimrubberen dwangbuis aan, tekent ze met krijt een cirkel om haar voeten: de kleinste kamer. Ze noemt de themas van de avond: het ding als denkbeeld en kamers die gebouwen maken. Aan deze themas wordt de rest van de avond vaker gerefereerd, maar – zo blijkt – ze dragen de lezing niet. Die wordt vooral bepaald door hun enthousiasme en liefde voor het architectenvak.
Het schuimrubberen dwangbuis van De Kleijn blijkt een bumper te zijn. Toen de architecten in de jaren zeventig in de ban raakte van dit materiaal, werd de stad Amsterdam voller en voller met autos. De Kleijn: ‘we moesten een bumper voor de mensen maken’. Zo geschiedde. Amsterdam werd niet alleen voller met autos maar ook met mensen. Je kon de straat niet goed meer zien. Wat doe je dan: je ontwerpt hoge schoenen en voert ze ook uit. Van hout. Om er achter te komen dat je niet gewoon hogere hakken kunt maken, want dan kan je voet niet meer afrollen. Dus werden het een soort houten halve kazen, met stoffen linten als banden om de voeten, zodat je al rollend over de straat kon uitkijken. Arne van Herk komt binnenrollen op de grote houten schoenen. Ook hij draagt de bumper. Het beeld is bizar – het lijkt of we teruggaan in de tijd, de jaren twintig, toen het Bauhaus in volle glorie inspireerde tot een kruisbestuiving tussen architectuur, schilderkunst, toneel, etc.
Hilarisch is de demonstratie (soms wat al te dik aangezet door Van Herk) van de meegenomen zitelementen, trap en room to hang around, allen van schuimrubber. Inspirerend is de kist die bestaat uit vier scharnierende hoeken. De kist kan uitgerold worden tot bed, kast, bar en zelfs tot kamertje compleet met bureau en stoel.
De experimenten, het vernuft en de details zijn het boeiendst aan het werk van Van Herk en De Kleijn. De kijkjes in de keuken van het echtpaar zijn uniek: beelden van woonhuis, schip, bureau en Fries laboratorium. Van stopcontacten zonder contactdoos en rubberen wandbekleding waar deuren als flappen in zijn opgenomen tot de mobiele kamer van het laboratorium die voor het haardvuur gereden wordt en de uiterst ingenieuze dakramen in het schip. Alles zelf uitgedokterd, geknutseld en vervolgens met gepaste trots gepresenteerd. Het meest charmant is de haast kinderlijke verbazing bij de constatering dat het zelfgeknutselde ook nog werkt!
Maar wat op kleine schaal wordt geëxperimenteerd wordt ook op grotere schaal uitgevoerd. Neem bijvoorbeeld het logiesgebouw voor marineofficieren in Den Helder. Een toren op de kop van het Noord Hollandse vasteland. Met zon weids uitzicht dat de tijdelijke bewoner van de kamer zich er verloren zou kunnen voelen. Welke gevelopeningen kunnen zowel het waanzinnige uitzicht inkaderen als een gevoel van geborgenheid waarborgen? Bij van Herk en de Kleijn wordt dat vervolgens niet slechts onderzocht door middel van gevelstudies op papier, in de computer of met maquettes. Nee, zon gevel wordt gewoon één op één uitgeprobeerd. Op het bureau, tegen de binnengevel van pakhuis Wilhelmina aan de Oostelijke Handelskade, wordt het ontwerp opgebouwd, compleet met luxaflex en behang. Om zo de ontworpen betaalbare, maakbare binnengevel te toetsen. ‘Dat is de lol van ons beroep: tijd vrijmaken om uit te puzzelen hoe je een mooi detail krijgt’, aldus Van Herk.
Tijdens de avond werd ons zo een kijkje gegund in het rijke archief. Er werd gedemonstreerd en verteld, er werd gemusiceerd, gegymd en vooral veel gelachen. De Kleijn benadrukte de rol van de architect als uitvinder, de noodzaak om te experimenteren. Maar af en toe drong de vraag zich op: is dit slechts experiment om het experiment? Moet er ook niet iets geconcludeerd worden?
Maarten Kloos vatte het wat lomp samen: ‘Jullie hebben een heleboel ideetjes laten zien, maar wat is nu de IDEE?’ Haast knock-out geslagen door deze boute vraag komen de sprekers niet met een eenduidig antwoord. Maar wordt de waarde van een alomvattende idee niet te veel overtrokken? Kan experimenteren niet bovenal plezier zijn, dat door vasthoudendheid en met een beetje geluk ook nog nuttig is?
Er wordt tot slot gesproken over een citaat van Foucault: ‘De waarheid heeft een horizon’. Van Herk noemt het een bemoedigend citaat: ‘Je moet lef hebben en weten dat de horizon verandert’. Kloos vindt het te gemakkelijk en eerder een toonbeeld van slapte, de horizon is immers een grens die geen grens is. ‘Nee’, zegt Van Herk, ‘het is een bevrijding, jij neemt het te letterlijk. Wij bedoelen het anders.’ Aan het eind van deze rijke avond zou je Van Herk en De Kleijn inderdaad te kort doen door te zeggen dat ze de horizon in hun voordeel, zoals het hen uitkomt, verleggen. De horizon kan, volgens deze architecten, door te anticiperen op de steeds ontwikkelende behoeften met de steeds ontwikkelende materialen en technieken, door architecten/uitvinders vorm gegeven worden. Dat is een serieuze taak. En dat doen ze met bezieling maar vooral met plezier. Want zoals Charles Eames ooit zei: ‘Who is to say that pleasure is useless?’